Wie is de BOB?
Lees hier het pdf van dit artikel.
Wie is de BOB? Van A naar Beter. Iedereen kent deze spotjes wel waarmee de overheid ons burgers wil aansporen tot het ‘gewenste’ gedrag. Wat werkt wel en wat werkt niet?
Door Bert Pol en Christine Swankhuisen
Overheden hebben de taak of voelen de behoefte om gedrag, kennis en attitudes van burgers en organisaties te beïnvloeden, omwille van de maatschappij of omwille van het welzijn van de individuele burger. Daarbij kan het gaan om zulke uiteenlopende zaken als: weggebruikers stimuleren niet te hard te rijden, mensen motiveren condooms te gebruiken bij seks met wisselende partners, ouderen informeren dat rollators niet meer vergoed worden, of begrip kweken bij het grote publiek voor bezuinigingen in de culturele sector. Daarvoor staan de overheid verschillende beïnvloedingsinstrumenten ter beschikking. Behalve wet- en regelgeving, handhaving, fiscale maatregelen en belonen hoort daar ook communicatie bij.1
Over het effect van deze beïnvloedingsinstrumenten lopen de meningen regelmatig uiteen. Straffen zijn volgens de ene mening te mild, volgens een andere maken ze de mens er niet beter op maar eerder slechter. Handhaving in bijvoorbeeld de zorg wordt op afstand geplaatst en (bij wet) overgelaten aan organisaties zelf, maar tegelijkertijd is er ook de roep om de inspectie actief en hard te laten ingrijpen in de zorgpraktijk. Belonen stimuleert volgens de één goed gedrag, maar is volgens de ander belachelijk omdat goed gedrag normaal is en geen beloning behoeft. Ook over de zin en het effect van overheidscommunicatie laait de discussie regelmatig op. Het geluid dat de overheid daarmee ‘miljoenen over de balk smijt’ komt steeds weer terug, vooral als het om campagnes gaat. Dit roept de vraag op of dat ook klopt. Er blijken zonder meer de nodige voorbeelden te zijn van ineffectieve overheidscommunicatie. Maar er zijn net zo goed voorbeelden van aantoonbaar werkzame overheidscommunicatie. De vraag is daarmee niet of overheidscommunicatie werkt, maar wanneer ze (op een controleerbare wijze!) werkt. Actuele wetenschappelijke inzichten bevatten de sleutel tot effectiviteit.
Gepland versus automatisch gedrag
Er bestaat, als het gaat om gedragsbeïnvloeding, een cruciaal onderscheid tussen gepland (bewust) en automatisch (onbewust/minder bewust) gedrag. Gepland gedrag is gedrag dat tot stand komt na een zekere mate van afweging en overweging: wie in deze tijd een huis wil kopen, denkt daar goed over na en maakt de afweging of hij zijn huidige huis kwijt zal raken, of hij en zijn partner hun baan houden, etc. Nog sterker geldt dat voor degenen die nu overwegen om voor zichzelf te beginnen.
Maar verreweg het grootste deel – de schattingen lopen uiteen van 90 tot bijna 100 procent – van ons gedrag komt niet na afweging en overweging tot stand, maar is automatisch gedrag: we voeren het uit zonder erbij na te denken (zie bijvoorbeeld Baumeister & Masicampo 2010: 945-971). Omdat we reageren op wat anderen in onze omgeving doen, bijvoorbeeld te hard rijden omdat iedereen om je heen dat doet. Of omdat het om gewoontegedrag gaat: je neemt om tien uur ‘s avonds altijd een paar borrels met een paar flinke stukken kaas en worst erbij.
Belangrijk is dat deze twee vormen van gedrag (gepland versus automatisch) om een geheel eigen manier van beïnvloeding vragen. Bij de beïnvloeding van gepland gedrag spelen argumenten een belangrijke rol: als een organisatie moet bezuinigen en er daardoor banen verloren zullen gaan, is de inhoudelijke onderbouwing een belangrijke factor die voor in elk geval een deel van de werknemers bepaalt of zij willen meewerken aan de reorganisatie. Maar bij de beïnvloeding van automatisch gedrag hebben argumenten geen zin, juist omdat de doelgroep niet nadenkt over het gedrag. Argumenten komen niet aan.
Veranderen van routines
Toch kan automatisch gedrag goed beïnvloed worden, en communicatie speelt daarbij een rol. Ten eerste kun je proberen het automatisme te doorbreken. Zo is woon-werkverkeer een typisch voorbeeld van routinegedrag. Berichten over bijvoorbeeld slecht weer kunnen die routine doorbreken en van automatisch gedrag tijdelijk weer gepland gedrag maken: ‘hoe zal ik morgen naar mijn werk gaan?’ Alleen in uitzonderlijke omstandigheden lukt het om het automatisme te doorbreken. Zo’n doorbreking van routinegedrag als overheid in de hand werken is echter niet eenvoudig. Hoe doorbreek je de gewoonte van mensen om bijvoorbeeld te veel te eten?
Een tweede optie is meestal kansrijker: gebruik maken van het feit dat dat gedrag automatisch is. Zo hebben wij zelf gewerkt aan een project om brandveilig gedrag in studentenhuizen te bevorderen. De brandweer had pogingen ondernomen, maar met traditionele voorlichting in stands op introductiedagen en folders was weinig tot niets bereikt: studenten zijn niet bezig met brand en brandveiligheid. Op verzoek van Brandweer Nederland ontwikkelden en testten we daarom enkele alternatieve evidence based interventies. Hierin maakten we onder meer gebruik van het gedragsprincipe dat mensen doorgaans doen wat veel anderen doen, met name als die anderen op hen lijken (zie Cialdini e.a. 2006: 3-15). In de communicatie werd daarom benadrukt dat de meeste anderen het goede gedrag vertonen (in wetenschappelijk jargon: we activeerden de descriptieve norm). De uiting was een simpele sticker die op de muur geplakt werd in de algemene ruimten zoals de gang (zie afbeelding). Dit gebeurde door brandweerlieden die in Rotterdam de brandveiligheid van 30 particuliere studentenhuizen met 5 tot 10 bewoners beoordeelden zonder met bewoners te spreken over hun eigen verantwoordelijkheid en zonder voorlichting te geven. Het bezoek zag er uit als een routinecontrole van de brandveiligheid in de panden, niet als een check op het brandveiligheidsgedrag van de bewoners.
De effecten (vastgesteld in een 0- en een 1-meting na enkele weken en een controlegroep) waren als volgt:
- Hoofdentree en extra vluchtroutes vaker vrij van obstakels (van 73% naar 90%);
- Aanwezige installaties in de keuken leverden minder vaak brandgevaar op (van 48% naar 92%);
- Verbeterde hygiëne in het kader van brand-veiligheid (33% van de huizen verschoof van slecht tot redelijk naar goed).
- Baumeister, R.F. & Masicampo (2010). ‘Conscious thought is for facilitaing social and cultural interactions: how mental simulations serve the animal-culture interface’, Psychological Review, 117, 945-971.
- Cialdini, R.B., Demaine, L.J., Sagarin, B.J., Barrett, D.W., Rhoads, K. & Winter, P.L. (2006). ‘Managing social norms for persuasive impact’, Social Influence, 1, p. 3-15.
- De Groot, J. I. M., & Steg, L. (2009). ‘Morality and prosocial behavior: The role of awareness, responsibility, and norms in the norm activation model’, The Journal of Social Psychology, 149, 425–449.
- Kallgren, C. A., Reno, R. R., & Cialdini, R. B. (2000). ‘A focus theory of normative conduct: When norms do and do not affect behavior’, Personality and Social Psychology Bulletin, 26, 1002–1012.
- Pol, L.R. (2011). ‘Fictie, frictie, feiten en frustraties. De waarde van het creatief concept en de creatieve verpakking in overheidscommunicatie’, (afscheidscollege). Utrecht: Lectoraat Overheidscommunicatie Hogeschool Utrecht.
- Pol, B. en C. Swankhuisen (2013), Nieuwe aanpak in overheidscommunicatie. 2e herz. dr. Bussum: Coutinho.
- Snyder, L.B. & LaCroix, J.M. (2013). ‘How effective are mediated health campaigns? A synthesis of meta-analyses’, in: R.E. Rice & C.K. Atkin (eds.) Public communication campaigns, (4th ed.) Los Angeles: Sage.