Een kijkje in de Chinese keuken – Nationalisme in de Chinese zeeën

Lees hier het pdf van dit artikel. In vrijwel iedere analyse over China’s buitenlands beleid wordt aandacht besteed aan nationalisme. Welke rol speelt nationalisme in de binnenlandse en buitenlandse politiek van China? En wat is de relatie met het autoritaire bewind in Peking? Door Robbert Smet IN EEN WEDSTRIJD om de meeste media-aandacht per vierkante meter zouden de eilanden en koraalriffen in de Noordelijke en Zuidelijke Chinese Zee meespelen om de hoofdprijzen. Nergens botsen de belangen van de bestaande en opkomende wereldmachten van de 21e eeuw als in de zeeën rondom Taiwan en de Diaoyu- (of Senkaku-) en Spratly-eilanden. Steeds vaker letterlijk. Vissersboten worden er door marineschepen verjaagd en vliegdekschepen en vliegtuigen varen of vliegen uitdagend vlak langs of over de eilanden. In westerse kranten tonen luchtfoto’s hoe Chinese baggeraars koraalriffen opspuiten tot volwaardige zeehavens en vliegvelden. Zo confronteren ze de tegenstander met een nieuw en voldongen feit. En hoewel zonder direct militair machtsvertoon, roert de CCP zich ook in de democratische verkiezingsstrijd op het eiland Taiwan. Het is voor veel westerse media het teken van de opkomst van China op het wereldtoneel: een nieuwe speler plaatst zijn stukken veelal met bombarie op het geopolitieke schaakbord. Tijdens de strak geregisseerde militaire parade in september van dit jaar stond de overwinning op Japan centraal, die het einde van de Tweede Wereldoorlog betekende. Maar meer nog liet Peking zien in een volgend militair conflict geen ondergeschikte rol meer te zullen spelen. De op een na grootste economie ter wereld is op zoek naar natuurlijke grondstoffen om te kunnen blijven groeien. Niet alleen in Afrika, maar ook in de wateren dichtbij. HET IS ALLEREERST GOED om op te merken dat er grote verschillen bestaan tussen de conflicten over al die verschillende eilanden. De Diaoyu- of Senkaku-eilandengroep bestaat uit vijf kleine, onbewoonde eilanden en drie schaars begroeide rotsen in de Oost-Chinese Zee tussen China en Japan. Al tijdens de Sui-dynastie (581 – 618) visten Chinese vissers in de wateren rond de Diaoyu. Toen Japan zich aan het eind van de 19e eeuw ontpopte tot de Aziatische grootmacht, claimde het de eilanden als zijn bezit. China en Japan twistten met elkaar over de eilanden; pas toen er aardolie in de grond bleek te zitten, ontstond het conflict. De Spratly-eilanden bestaan uit een groot aantal kleine eilanden en riffen voor de kust van de Filipijnen en Vietnam. Alles bij elkaar beslaan de Spratly’s niet meer dan 5 km2 grondoppervlak. Naast China maken Brunei, de Filipijnen, Maleisië, Taiwan en Vietnam officieel aanspraak op de eilanden. Geen van die landen bezette echter ooit een deel van China. Integendeel, China was de overheersende macht in een groot deel van deze rivalen. Chinese keizers waren altijd slechts geïnteresseerd in de erkenning dat China superieur was. Andere landen mochten bij de keizer hun respect voor China komen betuigen. Van een actief buitenlands beleid was geen sprake: wie China als machthebber accepteerde, kon ongestoord vissen in de rijke wateren rondom de Spratly’s. En Taiwan, voor de kust van China, wordt door China als een afvallige provincie gezien sinds Chiang Kai-shek er aan het einde van de Chinese burgeroorlog (1949) met zijn Kuomintang naartoe vluchtte. Op de achtergrond van deze drie conflicten speelt de militaire aan wezigheid van die andere wereldmacht van deze eeuw, de Verenigde Staten. Niet alleen garanderen de Verenigde Staten de veiligheid van Japan en Taiwan, maar tegelijkertijd breiden zij hun militaire banden uit met andere lokale rivalen van China zoals Vietnam. Na de Tweede Wereldoorlog en de Chinese overwinning op Japan beloofden de Amerikanen, die de Japanners hadden verslagen, de door Japan bezette eilanden terug te geven aan China. Totdat de communisten de burgeroorlog van de Kuomintang wonnen en de CCP tegenover de Amerikanen in de Koreaanse oorlog kwam te staan. NATIONALISME IS DIEPGEWORTELD in de moderne Chinese politiek en samenleving. Toen Europa wegzonk in de Middeleeuwen, was China het Rijk van het Midden. In de dertiende eeuw reisde Marco Polo naar Hangzhou, op dat moment waarschijnlijk de grootste stad op aarde met 300.000 inwoners. De Chinese keizers bestuurden een rijk dat door de eeuwen heen bestond uit Mongolië, delen van India, Myanmar, Laos en Vietnam. Via de Zijderoute(s) handelden zij met landen over de hele wereld. China was zonder twijfel de grootste economische macht op aarde. Groot was de schok toen in 1842 de Britten met hun moderne oorlogsschepen zonder tegenstand de Jangtsekiang opvoeren en dreigden de hoofdstad van het keizerrijk van de Qing, Nanjing (Nanking), te beschieten als hun opium geen toegang tot de Chinese markt zou krijgen. Het luidde een ‘eeuw van vernedering’ in voor de Chinezen. De Opiumoorlogen, het afstaan van de natuurlijke haven Hong Kong aan de Britten, maar meer nog de verloren oorlogen tegen de Japanners en de daarop volgende bezettingen, knakten het zelfbeeld van de Chinezen. Voor de Qing-keizers leidde de verloren Opiumoorlog het einde in van hun keizerrijk; een volksopstand, de Taipingrebellie, brak uit onder boze Chinezen die vonden dat de keizer zwakke knieën toonde tegenover de buitenlanders. Het neerslaan van de rebellie kostte volgens schattingen twintig miljoen Chinese burgers het leven. Ruim vijftig jaar later bezegelde de bezetting door de Japanners (en met name het bloedbad dat zij aanrichten in Nanking) het lot van de Kuomintang onder leiding van Sun Yatsen. Zij werden door de communisten van Mao Zedong naar Taiwan verjaagd. Communistische leiders zijn zich dus goed bewust van de gevaren van zwakke knieën (het imago van het verkwanselen van de nationale belangen). “Nationalisme in China gaat terug tot de jaren twintig van de vorige eeuw”, stelt Frans-Paul van der Putten van Instituut Clingendael. “Tot die tijd werd het land geleid door keizers en krijgsheren. Nationalisme werd echter vanaf 1925 in korte tijd een politieke ideologie met een brede maatschappelijke basis, wat de opkomst van moderne politieke partijen mogelijk maakte.” Het Confucianisme bepaalde traditioneel de relatie tussen overheid en bevolking: de overheid zorgt voor de bevolking in ruil voor onderdanigheid. Het verdwijnen van die relatie door de buitenlandse bezettingen leidt tot onrust en herhaalde opstand. Zowel de Kuomintang als de CCP ontleenden hun opkomst voor een belangrijk deel aan het nationalisme. Je zou dus kunnen stellen dat de moderne Chinese politiek gestoeld is op nationalisme. Wat het Chinese nationalisme definieert, is de trots op de tijd dat China nog het Rijk van het Midden was en de vernederingen die daarop volgden. Zheng Wang, schrijver van Never forget national humiliation, [1] stelt vast dat slachtofferschap steeds meer de rol inneemt van glorieuze (en dubieuze) overwinningen uit het tijdperk dat Mao de propaganda dicteerde. Dat gaat zelfs zover dat Chinezen op 18 september van ieder jaar een (onofficiële) nationale dag van vernedering ‘vieren’. Dit verklaart het belang dat Chinezen bijvoorbeeld hechten aan de terugkeer van Hong Kong, de Daioyu en Taiwan: zo wil de CCP de laatste restjes koloniale invloed uitvlakken en onrecht uit verleden herstellen. De nationale geschiedenis vormt in China een belangrijk politiek instrument. Over de inhoud van geschiedenisboeken is in menig Aziatisch land bloedig gedemonstreerd. [2] Het geschiedenisonderwijs is voor de communistische leiders een manier om hun macht te ondersteunen. Vanaf de jaren negentig voeren zij de Vaderlandslievende Onderwijscampagne die erop gericht lijkt het verdwijnen van het marxisme/leninisme op te vangen met nationalisme. Of, zoals de International Herald Tribune opmerkte, “stripped of Maoism as its guiding light, the CCP frequently has fallen back on nationalism as societal glue”. Peter Hays Gries, schrijver van China’s New Nationalism,[3] stelt vast dat de CCP zelfs in toenemende mate afhankelijk is van nationalisme om haar macht te legitimeren. En de controle over media stelt de partij in staat om die gevoelens te dirigeren (ook al gaat dat soms mis). Evan Osnos, voormalig correspondent voor The New Yorker in China, stelde wandelend tussen de Chinese demonstranten vast dat “Chinese nationalism looked less like an ideology than another way to find meaning in the boom years”. Zoals kolonialisme leidde tot de opkomst van het Chinese nationalisme, zo bieden kapitalisme en materialisme in (communistisch) China ruimte aan nationalisme om een ideologisch gat te vullen. TERUG NAAR DE EILANDEN. De manier waarop de CCP nationalisme via het onderwijs en de media cultiveert, suggereert een relatie tussen het autoritaire politieke systeem, nationalisme en het beleid in de Zuid-Chinese Zee. Frans-Paul van der Putten legt echter een interessante vraag op tafel: "Zou een democratisch China iets anders doen?" Hij spreekt zelf de verwachting uit dat een democratisch China weleens hetzelfde zou kunnen doen. Bij onderzoekers bestaat de assumptie dat onstabiele regimes sneller grijpen naar nationalisme. Analisten verschillen van mening over de stabiliteit van het communistische regime, maar dat er momenteel relatief veel onzekerheid heerst, lijkt zeker (zie bijvoorbeeld de economische problemen, de beurskrach en de felle anti-corruptiecampagne). Scherper optreden in de Chinese Zeeën kan als afleiding van die binnenlandse onrust worden gezien. Zoals eerder in deze serie vastgesteld, toont de CCP zich een meester in het pragmatisch gebruik van ideologieën. Het is echter moeilijk om te weten wat de CCP of de Chinezen echt vinden: opiniepeilingen zijn in een autocratie niet vaak op een openbare website te vinden en demonstreren is er geen mensenrecht. Een recent onderzoek van Andrew Chubb (southseaconversations. wordpress.com) van de Universiteit van West Australië, gebaseerd op interviews met 1.400 Chinezen in 2013, toont echter aan dat jonge Chinezen weliswaar nationalistischer zijn dan voorgaande generaties, maar tegelijkertijd minder oorlogszuchtig. Hoewel een groot deel van de Chinezen van mening is dat de eilanden bij China horen, zijn er maar weinig bereid om daarvoor een oorlog te voeren. De CCP zou zelfs weleens als een stop op nationalistische gevoelens onder de ‘gewone’ man op straat kunnen fungeren. De CPP controleert demonstraties streng: het regime staat soms demonstraties toe om de bevolking stoom te laten afblazen, maar bijvoorbeeld ook als drukmiddel om het eigen buitenlands beleid te ondersteunen. Maar nationalistische demonstraties worden ook in de kiem gesmoord als ze het regime even niet goed uitkomen. Pragmatisme dicteert dat soms diplomatieke of economische belangen boven de nationalistische ideologie worden geplaatst. Dat zie je bijvoorbeeld terug in de demonstraties tijdens eerdere crises over de Diaoyu-eilanden in de jaren negentig. Hoewel Japanse activisten tot twee keer toe een vuurtoren op de Diaoyueilanden optrokken, onderdrukte de CCP anti-Japanse protesten, omdat Japanse steun nodig was voor het vinden van een diplomatieke uitweg uit het internationale isolement waarin China na de bloedige afloop van de protesten op het Plein van de Hemelse Vrede in 1989 terecht was gekomen. Interessant is ook hoe de machthebbers in Peking zullen reageren op de uitkomst van de aanstaande verkiezingen (in januari) in Taiwan. Daar gaan de voorstanders van een onafhankelijk Taiwan in alle peilingen ruim aan kop. Accepteert het autoritaire Chinese bewind dat het via democratische weg zijn grip op Taiwan kwijtraakt? VOLGENS VERSCHILLENDE ANALISTEN zal het conflict in de Chinese Zeeën nooit worden opgelost. Zowel de Noord- als Zuid-Chinese Zee zijn het toneel van een machtsstrijd waarin geen van de spelers thuis kan blijven: cultuur, economie, ideologie en politiek spelen allemaal hun rol. Het Chinese nationalisme is zeker geen onbelangrijk element in die strijd: enerzijds beperken anti-buitenlandse (met name anti-Japanse of anti-Amerikaanse) demonstraties de speelruimte voor de CCP, anderzijds stellen die demonstraties de leiders in Peking in staat om ‘good cop’ te spelen. Het uitgebreide propagandasysteem en de controle over de media stellen de CCP in staat nationalisme te voeden. Nationalisme is dus zowel een bedreiging als een kans voor het communistische regime: als het President Xi lukt om zichzelf te positioneren als de leider die kolonialistische rekeningen vereffent, dan kan dat zijn bewind legitimeren. Maar als onder zijn bewind de Chinese claim op de eilanden verwatert, dan zal hij worden gezien als de leider met zwakke knieën die de nationale belangen heeft verkwanseld. De laatste Qing-keizer weet hoe het dan met je afloopt. Vooralsnog kunnen Chinezen de CCP niet via de stembus afrekenen op hun buitenlands beleid. Dat maakt nationalisme volgens Nicholas D. Kristoff van The New York Times ‘a particularly interesting force in China’.   Robbert Smet is senior adviseur public affairs bij de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen. Hij schrijft over Azië en politiek voor de blog PoliticalMinds.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. Noten: [1] Zheng Wang, Never Forget National Humiliation: Historical Memory in Chinese Politics and Foreign Relations (2014). [2] Het meest recent dit jaar in Taiwan. [3] Peter Hays Gries, China’s New Nationalism. Pride, Politics and Diplomacy (2005). – – Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2015: Algemeen belang en democratie, en is te vinden bij de onderwerpen internationaal en nationalisme.