Een briefwisseling

Lees hier het pdf van dit artikel. In een recente publicatie bestrijdt het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA de instrumentalisering van mens, samenleving en politiek, die de christen-democraten wijten aan het dominante liberale denken. Rien Fraanje, waarnemend directeur, zoekt medestanders bij de sociaal-liberalen en klom in de pen. Een briefwisseling met Frank van Mil, wetenschappelijk directeur van de Van Mierlo Stichting. - - - Beste Frank, Dit najaar bestaat het CDA 35 jaar. Het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA schreef ter gelegenheid daarvan het pamflet Gemeene gratie als cadeau aan de partij. In dat pamflet zetten we de geschiedenis van de christendemocratie – die zoals je ongetwijfeld zult weten ouder is dan het CDA – nog eens in het licht en stellen we ons de vraag in hoeverre de principes en uitgangspunten die in het verleden een belangrijke rol hebben gespeeld ook nu het CDA kunnen helpen bij het scherpen van het christendemocratische profiel. Hoewel het CDA zijn pijlen de afgelopen decennia vooral lijkt te hebben gericht op de sociaal-democratie, bekritiseerden de founding fathers van de christendemocratie vooral de eindnegentiende-eeuwse liberalen (en conservatieven). Wij stellen in ons pamflet dat de christendemocratie zich ook vandaag de dag weer moet verzetten tegen de huidige dominantie van het liberale denken dat mensen, samenleving en politiek heeft geïnstrumentaliseerd. En ik vraag me daarbij af: waar staan het sociaal-liberalisme en D66 in deze? In Gemeene gratie schrijven wij dat politiek gebaseerd moet zijn op waarden waaruit een visie op het goede samenleven spreekt. Maar wij stellen vast dat instrumentele criteria als effectiviteit en efficiëntie het politieke debat afgelopen decennia hebben gedomineerd. Daaronder ligt de foutieve veronderstelling dat zogenaamd objectieve criteria als nut, doelmatigheid, omzet, bereik en effectiviteit kunnen bepalen wat goed en verkeerd beleid is. Het heeft mensen tot instrument van ongrijpbare economische modellen gemaakt, recentelijk heel scherp beschreven door Paul Verhaeghe in zijn nieuwe boek Autoriteit. Voor christendemocraten is de mens een uniek en sociaal wezen dat de ruimte moet krijgen om verantwoordelijkheid te dragen, of anders gezegd: het appèl te beantwoorden dat op hem of haar wordt gedaan. De instrumentalisering heeft mensen die ruimte afgenomen. Ze voelen zich geen mede-eigenaar meer van de scholen van hun kinderen, de organisaties waar ze werken, de gemeenten waar ze wonen, de zorginstellingen waar hun ouders worden verzorgd en de woningcorporatie waar ze hun huis huren. Liberaal denken is leidend geweest in de beweging naar deze instrumentalisering. De waardenloze vrije markt zou eerst en vooral zorgen voor een effectieve en efficiënte en uiteindelijk ook een rechtvaardige verdeling van publieke goederen en diensten. Dat is een grote vergissing gebleken. Het gaat mij hier niet om het aanwijzen van de schuldigen; ook christendemocraten hebben in het (recente) verleden bijgedragen aan deze liberale blikvernauwing. Nee, het gaat mij om de vraag: heeft de christendemocratie in het sociaal-liberalisme een bondgenoot in zijn verzet tegen de instrumentalisering van mens, samenleving en politiek? D66 voert sinds enige tijd de drieslag ‘Meer banen, minder lasten, beter onderwijs’. Bij de algemene beschouwingen van vorig jaar kwam het CDA met een bijna identieke drieslag: ‘Meer werk, minder belasting en veilig samenleven’. Zijn D66 en CDA daarmee uitwisselbaar geworden? Mij dunkt van niet. Het gaat om de waarden die achter deze “politiek van dingetjes” zit. Willen we minder lasten omdat dat populair onder kiezers is? Of willen we daarmee bewerkstelligen dat mensen door een minder dominante overheid de ruimte krijgen zelf verantwoordelijkheid te nemen? Willen we alleen maar meer banen waarbij het niet uitmaakt wat voor werk het is en tegen welke (flexibele) arbeidsvoorwaarden? Of gaat het ook om goede banen waarmee mensen een fatsoenlijk bestaan kunnen opbouwen en zorg kunnen dragen voor een gezin? Willen we beter onderwijs om als land onze concurrentiepositie in de globaliserende economie te verbeteren? Of zien we Bildung als het belangrijkste doel van onderwijs: jonge mensen vormen tot zelfbewuste en kritische democratische burgers? Het gaat hier om het fundamentele verschil tussen een pragmatische politiek die tot instrumentalisering leidt, of een waardenvolle politiek die duidelijk maakt voor welke visie op het goede samenleven onze partijen zich tot het uiterste willen inzetten. Dat D66 daarbij een ander idee heeft over goed samenleven dan het CDA spreekt voor zich en is zelfs goed; het maakt de politiek weer relevant. Maar mijn vraag is: wat zal overwinnen bij D66? De waardenvolle politiek die de Van Mierlo Stichting met het sociaal-liberalisme nastreeft? Of overwint in D66 toch vooral het pragmatische misverstand dat politieke besluitvorming het beste op basis van “objectieve” criteria kan plaatsvinden? Met een hartelijke en collegiale groet, Rien Fraanje Waarnemend directeur Wetenschappelijk Instituut voor het CDA - - - Beste Rien, Hartelijk dank voor je openhartige en constructieve brief! Je stelt enkele fundamentele vragen van groot belang, die ook voor mij sinds tijden een inspiratie vormen in het werk voor de Van Mierlo Stichting. Je schrijft over waarden in de politiek, de verhouding van het sociaal-liberale gedachtegoed daartoe en de manier waarop D66 zal omgaan met waarden. Je schrijft over een blik die de mens terugbrengt tot een instrument voor doelmatigheid en efficiëntie, en je vraagt je af hoe het sociaalliberalisme daar in staat. Grote vragen, die een antwoord verdienen. Ik zal je vragen bespreken aan de hand van een aantal publicaties van de Van Mierlo Stichting die ieder op eigen manier met deze thema’s van doen hebben. Ten eerste moet me daarbij iets van het hart waar ik vaak tegenaan loop, zo ook in jouw brief: de notie dat het liberalisme enkel en alleen gedefinieerd wordt door marktdenken en een beperkt, nutsgedreven mensbeeld. Ik geef toe, liberalen gebruiken dit discours zelf vaak, vooral in de jaren van ruwweg 1980 tot 2005. Maar in essentie is het liberalisme veel meer; en dus ook het sociaal-liberalisme, dat een substroming vormt van het liberalisme. Wij streven naar de vrijheid van het individu, van ieder individu. Marktwerking kan daarin helpen, maar zoals de Van Mierlo Stichting in haar publicatie Ordening op orde uit 2011 al betoogde: het liberalisme is geen anti-staatsleer. Sterker nog, liberalen hebben altijd de (rechts)staat gezien als onmisbaar in het hoeden van vrijheden en politieke grondrechten. Instrumentalisering van mens, samenleving en politiek staat op gespannen voet met het sociaal-liberale streven naar individuele vrijheid in verbondenheid. Niet voor niets zei Alexander Pechtold vorig jaar tijdens de Algemene Beschouwingen: “Mensen zijn geen beleidsinstrumenten!” Deze uitspraak werd geïnspireerd door onze publicatie Van opgelegde naar oprechte participatie (2014), waarin we een analytische en praktische invulling geven van een werkelijke participatiesamenleving. Sociaal-liberaal is juist de overtuiging dat niet alleen geprivilegieerde mensen in staat zijn hun eigen leven in te vullen, maar dat iedereen dit in potentie kan. De huidige systemen zijn daar echter onvoldoende op ingericht, waardoor nu vooral hoogopgeleide, ‘systeemvaardige’ mensen hun weg vinden. Maar wanneer overheid en bedrijven zich anders organiseren, zal het participatieve vermogen van ieder mens meer ontsloten worden. Niet om een bezuiniging te bewerkstelligen, of om beleidsdoelen te halen, maar omdat op die manier mensen vrij zijn om in verbondenheid hun eigen leven vorm te geven. Overigens schrijf ik de door jou benoemde instrumentalisering van mens en maatschappij eerder toe aan ontzuiling, ontkerkelijking en een gebrek aan individualisering dan aan teveel liberalisme, maar dat is wellicht onderwerp voor een andere briefwisseling… Bij het invullen van het eigen leven hoort ook een kijk op het goede leven. Jij refereert daar ook uitgebreid aan. Je onderscheidt een pragmatische, instrumentaliserende politiek van een waardenvolle politiek die werkt vanuit een visie op goed leven. Dat lijkt me een schijntegenstelling: ik denk niet dat pragmatische politiek mensen per definitie reduceert tot beleidsinstrument. Wel herken ik me in de achterliggende behoefte aan een politiek debat dat niet alleen gaat over kostenefficiëntie en nutsmaximalisatie. Want welke maatschappelijke kosten wil je überhaupt maken als politieke partij? Wat bepaalt eigenlijk maatschappelijk nut? Ten grondslag aan (de antwoorden op) dat soort vragen ligt een waardeoordeel. De ultieme politieke vragen als ‘wat is eerlijk/billijk/rechtvaardig/goed?’ zijn niet met een algoritme, studie of werkgroep te beantwoorden. Evenmin schrijft het sociaal-liberalisme normerende waarden voor die dit soort vragen beantwoorden. We willen immers dat ieder mens zelf vrij is om een eigen idee van het goede, het ware en het schone te vormen (en om daarover van mening te veranderen). Daarom is het voor sociaal-liberalen des te belangrijker om hun politieke handelen te schragen met persoonlijke waarden. Dit is complex, vooral in een pluriforme, individualiserende samenleving. Deze ingewikkelde, maar cruciale omgang met gedeelde en niet-gedeelde waarden is een van de onderwerpen van ons essay over de D66-richtingwijzer ‘Koester de grondrechten en gedeelde waarden’, dat tegelijk met dit nummer van idee verschijnt. Met het risico ongeoorloofd te generaliseren bestaat een verschil met de christendemocratie er misschien uit dat waarden voor sociaal-liberalen weliswaar sterk beleefd kunnen worden, maar uiteindelijk fluïde en intersubjectief zijn. Waarden zijn in onze ogen niet zo absoluut en van god gegeven als voor de gemiddelde christen- democraat. Ook stellen sociaal-liberalen met betrekking tot hun medemens en overheidsingrijpen hun persoonlijke waarden uiteindelijk vaak ondergeschikt aan het politieke streven naar individuele vrijheid van iedereen, dus ook van anderen. Waarschijnlijk zal een sociaal-liberaal dan ook terughoudender zijn dan een christen- democraat om de eigen waarden tot inzet van politiek debat te maken. Mijn hoop, en ook een belangrijke persoonlijke drijfveer, is niettemin dat D66’ers zich realiseren dat ze zelf hun persoonlijke en hun politieke waarden goed moeten kennen, en dat ze deze met elkaar steeds moeten verkennen. Mijn streven is dat sociaal-liberalen in eerste instantie politieke keuzes maken vanuit die persoonlijke en politieke waarden, en dat ze dat tegelijkertijd altijd doen met een pragmatische, vrijzinnige houding. Die houding draagt er namelijk aan bij dat een debat over waarden mensen niet opsluit in het eigen gelijk. Die houding maakt een open dialoog mogelijk, waarin we accepteren dat waarden persoonlijk zijn en het wederzijds verkennen waard. Met hartelijke en betrokken groet, Frank van Mil Wetenschappelijk directeur Mr. Hans van Mierlo Stichting   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. - - Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2015: Algemeen belang en democratie, en is te vinden bij de onderwerpen sociaal-liberalisme.