De Montessori-filosofie achter de doe-democratie

Lees hier het pdf van dit artikel.

Wie let er op het algemeen belang als burgers steeds meer zelf initiatief nemen? De doe-democratie vereist juist ook een sterke representatieve democratie, stellen deze vier onderzoekers. Het debat over het algemeen belang moet altijd óók in de raadszaal gevoerd worden.

Door Evelien Tonkens, Margo Trappenburg, Jante Schmidt & Menno Hurenkamp Onze democratie is, vooral lokaal, behoorlijk in beweging en er ontspruiten allerhande nieuwe vormen van participatieve democratie. De vormen variëren van burgertoppen (g1000) tot burgerinitiatieven en worden veelal aangemoedigd door de overheid. Juist vanwege die stimulans is het van belang te kijken hoe deze vormen zich verhouden tot de gemeentepolitiek. Het is goed dat burgers een zorgcoöperatie opzetten en een stadspark beheren, maar wie let er op de belangen van mensen die niet bij de coöperatie zijn aangesloten? Of als een kliekje buurtbewoners zich enthousiast ontfermt over het park waardoor anderen zich niet welkom voelen? De actievelingen lijken bovendien veelal op een gemiddelde D66-stemmer. In dit artikel betogen wij dat met de versterking van de participatieve democratie ook de representatieve democratie versterkt moet worden. Naarmate burgerinitiatieven meer ruimte krijgen, is het zaak om anderen meer kansen te bieden zich via stemming uit te spreken. Daar waar de focus eerder lag op deliberatieve vormen van participatieve democratie zoals burgerpanels, burgertoppen en stadsgesprekken, moedigt de overheid het afgelopen decennium burgerinitiatieven sterk aan. In de Haagse beleidsnota ‘Doe-democratie’ uit 2013 wordt de ‘doe-democratie’ onder meer omschreven als de ‘toenemende mogelijkheden voor burgers om hun eigen leefomgeving te bepalen’. Het gaat om ‘burgers die rechtstreeks en zonder tussenkomst van een overheid oplossingen voor maatschappelijke kwesties tot stand brengen’ (p. 13). Zowel landelijke als lokale politici omarmen de burgerinitiatieven en doen hun best deze te bevorderen. DE ONTWIKKELING TOT doe-democratie wordt vaak gepresenteerd als een onafwendbare trend. Nederland is aan het ‘kantelen’ en gemeenten kantelen mee. Om ervoor te zorgen dat dit proces momentum houdt, organiseren gemeentebestuurders soms ‘hiaten waar burgers in kunnen stappen’. Men schrapt bijvoorbeeld zorgvoorzieningen en lokt zo burgerinitiatieven uit. Pleitbezorgers stellen dat er in het proces van kantelen altijd sprake is van een voorhoede die initiatief neemt en een achterhoede die dit niet kan bijbenen. Het beeld van voorhoede en achterhoede diskwalificeert echter de mening van niet-actieve burgers, waardoor de laatste groep last ondervindt van het nieuwe beleid. Zo vertelde een respondent uit ons onderzoek dat de gemeente rücksichtslos alle prullenbakken had weggehaald, opdat burgers zelf de straat schoon hielden. Het stimuleren van burgerinitiatieven gaat gepaard met een pleidooi voor ‘loslaten’ en heeft een sterk resultaatgericht karakter: geen vaag geklets maar problemen oplossen! Het beroep op burgerinitiatief kan daarmee op veel enthousiasme rekenen, want personen die betrokken zijn bij het publieke domein zijn veelal vóór. Het gevoel heerst dat er iets moet gebeuren. Of zoals een wethouder die we voor ons onderzoek interviewden, benadrukt: “Voor lokale democratie is het belangrijkste dat initiatieven ontstaan; of dat het overnemen van voorzieningen of activiteiten zijn, maakt niets uit.” Tegenstanders houden zich veelal op de vlakte en realiseren zich dat ze door het benoemen van problemen niet meteen populair worden. DEZE NIEUWE DEMOCRATIE is te typeren als Montessori-democratie; op Montessorischolen laten leerkrachten leerlingen vrij zich in eigen tempo te ontwikkelen. Vergelijkbare trekken zijn terug te vinden binnen de zogenaamde studiehuizen die eind jaren negentig werden ingevoerd op middelbare scholen en deels gebaseerd zijn op dezelfde Montessori-filosofie. De parlementaire enquêtecommissie die de veranderingen in het voortgezet onderwijs evalueerde, stelde dat de vrijheid in het onderwijs op sommige scholen had geleid tot wantoestanden. Docenten gaven hun leerlingen te veel eigen verantwoordelijkheid en leerlingen wisten zich hiermee geen raad. Ditzelfde patroon kwamen wij – naast de succesverhalen – tegen tijdens ons onderzoek bij verschillende gemeenten. Net als Montessori-onderwijs is participatieve democratie niet voor iedereen geschikt. Actieve en mondige burgers weten de weg naar de raad en het bestuur goed te vinden en komen informeel snel tot besluiten. Plotseling is dan bepaald dat de buurt zelf de straat gaat schoonhouden. De actievelingen zijn veelal hoger opgeleiden en hoewel de initiatiefnemers hun best doen om op een open manier diverse typen bewoners aan te spreken, slagen zij daar matig in. Door meer ruimte voor burgerinitiatieven wordt de diplomademocratie dus versterkt, waardoor de niet-actieve burgers – vaker lager opgeleid – politieke invloed verliezen. Sommigen zijn momenteel niet actief, maar in de toekomst mogelijk wel te porren voor burgerinitiatieven. Anderen prefereren een gemeenteraad die beslissingen neemt en publieke taken uitvoert. Of zij vertrouwen liever op professionals wanneer we spreken over het beheer van voorzieningen. We zijn geneigd te vinden dat vertegenwoordigers van dezelfde politieke stroming qua ideeën, maar ook wat betreft demografische kenmerken zoals leeftijd, culturele achtergrond en opleidingsniveau, moeten lijken op de achterban. Te veel mannen, autochtonen of hogeropgeleiden is een probleem voor de traditionele politiek. Het lijkt erop dat de norm van representatie zich heeft verplaatst naar de nieuwe vormen van democratie. Bij loting is descriptieve representatie een expliciet doel; ofschoon het zeker niet altijd probleemloos lukt om dat doel te bereiken. Ook bij de doe-democratie zijn deelnemers en politici vaak bezig met de norm van representatie. Ze streven ernaar, en slagen er soms in, een vorm van representatie te realiseren. Dat kan doordat zij daadwerkelijk lijken op de achterban of expliciet contact hebben gelegd met kiezers. Of doordat men het algemene belang probeert te behartigen in plaats van particuliere deelbelangen. Deelnemers van de doe-democratie ervaren dit laatste als een lastige opgave; tijdens ons onderzoek wezen zij erop dat factoren kunnen meespelen die belangrijker zijn dan representativiteit, zoals bekwaamheid of ‘de goede kant uitgaan’. DE MONTESSORI-DEMOCRATIE gaat gepaard met een juridisering en depolitisering van de traditionele gemeentepolitiek. De gemeenteraad lijkt meer een gremium te worden dat burgers in juridische zin vertegenwoordigt wanneer er iets mis gaat. Trappenburg wees er in eerdere publicaties op (Trappenburg 1998; 1999; vergelijk ook Van Gunsteren 1994) dat het juridisch systeem niet zozeer is bedoeld als set van leefregels voor de dagelijkse werkelijkheid. Mensen kijken niet in het huwelijkscontract om te zien wat zij hun partner verschuldigd zijn. In de meeste gevallen doen bazen en werknemers hun werk zonder dat zij hun arbeidsovereenkomst daarbij nodig hebben. De juridische normen komen pas in beeld wanneer het spaak loopt; bijvoorbeeld tijdens een scheiding of bij een hoogoplopend conflict tussen werkgever en werknemer. Ditzelfde lijkt te gaan gelden voor de traditionele gemeentepolitiek. Die is er niet meer om na politieke strijd te bepalen welke kant het uit moet of om de dagelijkse beslissingen te nemen; die is er voor het geval van nood wanneer we de verkeerde kant uit gaan. Wanneer burgers initiatiefnemers worden terwijl gemeenteambtenaren en bestuurders op hun handen gaan zitten, leidt dit tot een informalisering van de lokale politiek en van de interactie tussen en binnen de representatieve en participatieve democratie. Deze ontwikkeling lost de spanning tussen participatieve en representatieve politiek in zekere mate op; er bestaat immers grote consensus omdat men confrontaties tussen participatieve en representatieve politiek wil voorkomen. Als die zich toch voordoen, moet de gemeenteraad de doorslag geven, maar dan is er al heel wat fout gegaan. Dat onvermogen komt vooral voor rekening van ambtenaren. Stilzwijgend lijkt ieder het erover eens dat de verantwoordelijkheid voor een soepel verloop van informele processen vooral bij ambtenaren ligt en dat juist zij nu moeten veranderen. Ondanks de hoge mate van consensus leven op dit terrein nog prangende vragen. Vooral de vraag wat de rol van politiek is als de nadruk op persoonlijke uitwisseling komt te liggen. Wat is dan het moment dat je als raadslid of wethouder een standpunt inneemt en een lijn uitzet en verdedigt? KORTOM: ONDER INVLOED van participatieve democratie verandert ook de representatieve politiek, constateren wij in ons onderzoek naar de verhouding tussen beide. De lokale politiek depolitiseert door juridisering en informalisering. De gemeenteraad beperkt zich tot de rol van veiligheidsklep en de informele macht van mondige burgers wordt vergroot. Wellicht is de ontwikkeling naar meer participatieve democratie goed; het gaat dan echter om een politieke keuze en niet om een onafwendbaar proces. Het lijkt ons goed, eerlijk en democratisch om deze ontwikkeling als politieke keuze te presenteren en verdedigen, zeker tegenover burgers die er niet op zitten te wachten. Wij pleiten daarom voor een versterking van de representatieve democratie, waarbij burgers meer kansen krijgen zich via stemming uit te spreken, bijvoorbeeld middels lokale referenda, burgerfora of burgerjury’s. Zo voorkomen we dat het politieke debat over onze toekomst zich verplaatst van de raadszaal naar de participatieve democratie, waar er voor de raad alleen nog de ondankbare rol overblijft om een oordeel te vellen. Het debat in de participatieve democratie dient daarom tijdig aan te haken bij het debat in de gemeenteraad. Als een zorgcoöperatie wordt gestart, kan de raad bespreken wat dit betekent voor de inwoners die niet bij deze coöperatie zijn aangesloten. Op die manier kan ontwikkeling van de participatieve democratie een aanvulling op de representatieve democratie zijn, in plaats van een bedreiging of uitholling daarvan.   Evelien Tonkens, Margo Trappenburg en Jante Schmidt zijn verbonden aan de Universiteit voor Humanistiek. Menno Hurenkamp is verbonden aan de Wiardi Beckman Stichting. Dit artikel is gebaseerd op hun boek De Montessori-democratie, spanningen tussen burgerparticipatie en de lokale politiek dat gratis beschikbaar is op www.uvh.nl en www.evelientonkens.nl.   Heeft dit artikel uw interesse gewekt? Klik hier voor meer info en abonnementen. – – Dit artikel verscheen in idee nr. 4 2015: Algemeen belang en democratie, en is te vinden bij de onderwerpen democratie en participatie.