Als politiek uitgangspunt koestert het liberalisme ieders vrijheid om zelf keuzes te kunnen maken. Leven en laten leven. Waar een maatschappij-brede probleemaanpak toch onvermijdelijk is, eist de liberaal wetenschappelijke onderbouwing van beleid. Zonder deskundigheid valt dat laatste immers ten prooi aan onderbuikgevoelens, complottheorieën of ingesleten gewoontes – allemaal slechte gidsen van de eenentwintigste eeuw.
Terwijl expertise een belangrijke hoeksteen is van de huidige politieke aanpak, toont die aanpak weinig vertrouwen in de morele integriteit van burgers. In plaats daarvan moeten regels en prikkelstructuren hun ongemerkt en zonder veel pijn de gewenste kant opsturen. De gedragspsycholoog wint het van de moraalfilosoof. Dat is de impliciete deal: Den Haag valt jou niet lastig met preken en jij accepteert in ruil daarvoor goed doordachte en wetenschappelijk onderbouwde overheidsinterventies en, waar het moet, subtiele bijsturing van je eigen gedrag.
Echter, wie de samenleving door een economische of utilitaristische bril ziet – mensen doen alleen dingen die hun uiteindelijk ook iets opleveren – blijft hangen in een impasse waarin niemand zich geroepen voelt om voor een ander in de bres te springen. Neem internationale klimaatonderhandelingen: als elk land probeert de ander slimmer af te zijn, zal de internationale gemeenschap in haar geheel falen. De perfecte deal, die iedereen fair vindt, bestaat immers niet. Het resultaat is te weinig actie, en te laat.
In plaats van vooral te focussen op een slimme onderhandelingsstrategie zou een overheid moeten vragen: wat is, na weer een zomer van ongekende hittegolven, de juiste Nederlandse bijdrage aan deze mondiale crisis? Tot welke stappen zijn wij als rijk land moreel verplicht, los van wat anderen wel of niet doen? Geen internationaal verdrag ter wereld, hoe goed of slecht ook, verlost ons van de plicht om die stappen te zetten.
Ook op individueel niveau geldt dat geen enkel reken- of beleidsmodel de klimaatcrisis kan oplossen. In een liberale maatschappij kunnen mensen keuzes blijven maken – en moeten wij het daarom hebben van burgers die die vrijheid integer gebruiken. Hetzelfde geldt in de zorg voor ouderen, voor ongelijkheid in het onderwijs of voor integratie van nieuwkomers.
Expertise is hard nodig om uitdagingen het hoofd te bieden. Maar je komt er niet zonder mensen met een rechte rug en een duidelijk moreel kompas. Mensen die voor anderen zorgen, ook al is het niet verplicht. Die steun aan zwakkeren bieden, ook al heeft het eigen kroost er niets aan. Die boven hun eigen vooroordelen uitstijgen en nieuwe buren de hand reiken. Juist omdat de liberaal tegen dwang is, moet zij het hebben van burgers die bij zichzelf te rade gaan over juist gedrag. Daarmee vullen wij de gaten die een liberaal overheidsbeleid bewust openlaat.
De ambitie om het goede te doen
De morele ambitie om het goede te doen – voor het natuurlijke pendant van een nadruk op individuele vrijheid – ontbreekt echter in het heden daagse liberalisme. Althans, ik kan die amper bespeuren. Niet in het politieke veld en -debat, waarin politieke professionals gauw de splinter in het oog van de ander zien, maar niet de balk in dat van zichzelf. Waarin likes en het scoren van tactische overwinningen lijken te overheersen. En ook niet in een maatschappij-brede consumptiecultuur waarin maximalisering van eigen geluk en genot vooropstaat. Waarom zou iemand zijn of haar zitplaats in de tram aanbieden aan een oudere als verder iedereen blijft zitten? Waarom als land vluchtelingen opnemen als andere staten niet bijdragen? Waarom plastic flessen naar de statiegeldautomaat sjouwen als anderen die gewoon weggooien?
Het antwoord is simpel: omdat dat het goede is om te doen. Niet omdat het strategisch handig is, maar omdat het juist is. Zoals men in het Engels zegt: virtue is its own reward. Vrij vertaald: de goede daad is haar eigen beloning.
‘Het juiste’ of ‘het goede’ zijn grootse woorden. Het gaat echter niet om een antiliberaal, van boven afgekondigd kader van normen en waarden. Liberalisme eist het tegendeel. Het vergt dat burgers zelf, in gesprek met elkaar, verkennen wat zij gepast en voorbeeldig gedrag vinden. Dat klinkt als een immense klus, maar is het allerminst. Vraag mensen naar goede karaktereigenschappen en je ziet verrassend veel overeenstemming: eerlijkheid, moed, bescheidenheid, barmhartigheid, flexibiliteit, generositeit, et cetera.
Die lijst is allesbehalve nieuw. Je vindt haar in het confuciaanse gedachtengoed, bij boeddhisten, bij Aristoteles en in monotheïstische tradities. Natuurlijk zijn er verschillen en achterhaalde ideeën, zoals de rechtvaardiging van seksistische of racistische hiërarchieën bij de oude denkers. Maar wat vooral opvalt: millennia lang zijn mensen het grotendeels met elkaar eens over hoe een goed karakter eruitziet.
Essentiële smeerolie
Die deugden zijn de essentiële smeerolie voor een liberaal politiek apparaat dat uiteenlopende visies constructief bij elkaar moet brengen. Zo is het een deugd om te kunnen toegeven dat je je hebt vergist. Als ambtenaar of politicus. Net zozeer als bij een discussie aan de keukentafel of in de kroeg. Door fouten te erkennen én te vergeven, kunnen we ons herpakken na misstappen. Dan inlevingsvermogen. De wil om de wereld door de ogen van een ander te zien – de ogen van de veeboer in Gelderland, de ogen van een Syrische vluchteling of de ogen van een jongere die ’s nachts wakker ligt uit vrees voor haar of zijn toekomst op een oververhitte planeet. Hoeveel zou het schelen als mensen, vóór een oordeel te vellen of meningen te vormen, zouden proberen zich in anderen in te leven?
De lijst van deugden is te lang om elk van hen hier onder de loep te nemen. Maar hoe zou onze politiek eruitzien als politieke kopstukken én burgers die meer zouden omarmen? Vergevingsgezindheid. Compassie. Zorg voor een ander. Eerlijkheid. En de vaardigheid om, als het erop aankomt, de juiste balans te vinden. Er zijn immers momenten waarop een leugen wél gepast is. Of waarop je, omdat je verantwoordelijk bent voor je kinderen, voorzichtiger moet zijn dan ‘moed’ van je zou eisen.
De aftakeling van een liberale politieke orde
De urgentie van zo’n cultuuromslag is hoog. De combinatie van liberalisme en democratie heeft het zwaar te verduren. Binnen Nederland steken antiliberale tendensen steeds vaker de kop op. In veel andere Europese landen zijn die trends duidelijker: in Hongarije of Polen, maar ook in Italië of Frankrijk. Aan de overkant van het Kanaal was Boris Johnson het perfecte voorbeeld van een politiek nihilisme dat morele rechtschapenheid aan z’n laars lapte. Er waren garden parties bij 10 Downing Street terwijl de rest van Londen thuis zat opgesloten; Johnson nam loopjes met de waarheid waar het hem maar uitkwam.
De duidelijkste aftakeling van een liberale politieke orde zien we in de Verenigde Staten. Los van het oordeel over zijn politiek programma, was Donald Trump het tegendeel van een voorbeeldig karakter. Hij loog, bralde over zijn seksueel grensoverschrijdend gedrag, mengde zijn zakenbelangen met zijn macht als president en toonde geen respect voor politieke spelregels. Hoe kwam hij ermee weg? Omdat, lijkt mij, deugden zoals eerlijkheid, bescheidenheid, zorg voor elke medemens, maar ook vergevingsgezindheid, bijvoorbeeld voor onrecht uit het verleden, decennialang onvoldoende gekoesterd werden. De verdeeldheid in de maatschappij én in Washington zijn keurige spiegelbeelden van elkaar die elkaar in een vicieuze cirkel versterken.
Zo ver is het hier gelukkig niet. Maar ook in Nederland zien weinig burgers politici als voorbeeldige karakters, terecht of niet. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt niet bij óf kiezers óf politici, maar gedeeld bij iedereen, in onze politieke cultuur. Beschaving – in de zin van ‘beschaafd met elkaar omgaan’ – is een doorlopend project en nooit af. Karakterontwikkeling is een collectieve opgave: het gebeurt op school, op voetbalvelden, in kerken en moskeeën, aan de kassa bij de supermarkt, in het OV en tijdens een goed gesprek tussen ouders en kinderen. Overal eigenlijk.
Jan-Peter Balkenende werd destijds weggelachen met zijn verhaal over normen en waarden. Toch had hij iets begrepen wat politieke professionals nog steeds niet snappen: dat je zonder een goed moreel kompas, ook op individueel niveau, een open samenleving op den duur niet overeind houdt. Kiezers hebben immers de vrijheid om antiliberalen hun stem te geven.
Liberalisme ontvlamt tegenwoordig weinig burgerharten. Het is geen project met een ambitie dat mij als mens raakt, dat mij mee wil nemen, dat iets groters wil bouwen. De belofte om files op te lossen en elkaar voor de rest niet in de weg te zitten, is niet genoeg om mijn hart sneller te laten kloppen.
Veel liberalen kijken met dedain naar politieke ideologieën die hogere idealen huldigen: religieuze denkkaders, nationalisme of socialistische utopieën. Met persoonlijke vrijheid als anker missen veel hedendaagse liberale stromingen echter het idee van een maatschappelijk geheel dat meer is dan de som der individuen. Waar, zoals in Nederland, individuele vrijheid niet dagelijks onder vuur ligt, heeft liberalisme daarmee amper mass appeal.
Individuele vrijheid zou echter de opmaat moeten zijn naar een collectieve beweging waarin we elkaar helpen om betere mensen te kunnen worden. Door buurtborrels, door brede Bildung die centraal staat in het onderwijs, door elkaar te steunen bij de juiste keuzes. Door een cultuur, kortom, die goede daden en karaktereigenschappen kweekt en aanmoedigt.
Als je in een open maatschappij collectieve problemen wil oplossen, heb je deze individuele eigenschappen – naast de noodzakelijke Haagse expertise en slim beleid – hard nodig. Elke dag weer ben je aangewezen op burgers die integere keuzes maken: voor wederzijdse steun en vertrouwen, voor vreedzaam gedrag en voor een vrijwillige bijdrage voor een betere toekomst.
Het gaat niet om een perfecte maatschappij bevolkt door heiligen. De lat ligt veel lager: simpelweg in een gedeelde ambitie om misschien iets betere mensen te worden. Boven onze intuïties en impulsen uit te stijgen en iets vaker het juiste te doen in plaats van het makkelijke of gangbare. Karaktervorming vergt veel oefening – op den duur kan het een gewoonte worden, zoals andere gedragspatronen ook. En het vergt voorbeeldig gedrag van mensen in vooraanstaande posities: topvoetballers, zakenmensen, politici en bekende musici. Op dat vlak valt een wereld te winnen.
Hiervoor pleit ik dus: een renaissance van een deugdcultuur. Dat we vaker vragen of ons eigen gedrag én dat van anderen wel deugt. Dat we het daar, bescheiden en vergevingsgezind, met elkaar over hebben. Dat we wat we voorbeeldig gedrag vinden, ook zo benoemen – niet op de laatste plaats bij politieke tegenstanders. Elke maatschappij heeft baat bij zo’n een deugdcultuur, maar voor het duurzaam liberalisme is die essentieel. Liberalisme geeft mensen de vrijheid om zelf keuzes te maken. In tijden van grote maatschappelijke uitdagingen kan dat alleen functioneren als we elkaar helpen een kompas te ontwikkelen voor wat, zowel in het kleine als in het grote, misschien wel het juiste is om te doen.
De morele leegte van het liberalisme
Het ontbreekt hedendaags liberalisme aan een ‘deugdcultuur’. Een zoektocht, elke dag opnieuw, naar wat het zou kunnen betekenen om een goed mens te zijn. Zonder dat is het liberalisme weinig meer dan de afspraak elkaar niet in de weg te zitten. Dan mist het niet alleen aantrekkingskracht als politiek project, maar is het ook machteloos tegenover hedendaagse uitdagingen die collectieve inspanningen en oplossingen vergen.
Door Daniel Mügge