Gesproken column door Martijn Visser

Al het democratisch doemdenken ten spijt is het dit jaar feest voor de Nederlandse democratie. We vieren 100 jaar algemeen kiesrecht. In 1922 mochten voor het eerst alle volwassen mannen én vrouwen naar de stembus. Zo kwam De Tweede Kamer in de buurt van een échte volksvertegenwoordiging. Een democratisch jubileum van jewelste, dat in Nederland helaas nog niet heel uitbundig wordt gevierd.
 
Natuurlijk, niet iedereen heeft nog actieve herinneringen aan die democratische revolutie van 1922, dus ik dacht, laat ik het geheugen even opfrissen.
 
Het algemeen kiesrecht danken we aan een initiatiefwet van de liberaal Hendrik Pieter Marchant. Als voorman van de Vrijzinnig Democratische Bond was hij groot pleitbezorger van de democratisering van de samenleving. Zijn ‘verkiezingsprogram’ voor 1922 behelsde slechts één A-4tje. Daar stond op: afschaffing van de Eerste Kamer, gelijke rechten voor man en vrouw, overheidszorg voor moeder en kind, verbetering van het volksonderwijs, zelfbestuur in Nederlands-Indië, democratisering van het bedrijfsleven, en invoering van het referendum.
 
Marchants ‘democratiseringsdrift’ is voor die tijd ongekend. Zeker voor een liberaal. Liberalen vreesden vanouds de ‘tirannie van de meerderheid’, die de vrijheden van de gevestigde orde omver zou werpen. Klassiek liberalen wilden rust, recht en regelmaat. Het volk hoefde daarvoor geen echte invloed te hebben, maar moest gewoon goed vertegenwoordigd worden. Zo had Thorbecke het ook bedoeld: het gekozen parlement dient als een ‘aristocratie van het verstand’ het algemeen belang, op grote afstand van de onwetende democratische massa. Ons staatsbestel is dus geworteld in een ‘liberaal wantrouwen’ voor democratie en volkssoevereiniteit.
 
Maar Marchant laat zien dat er ook een liberaal vertrouwen in mens en maatschappij bestaat. Hij behoort tot een stroming van vooruitstrevende liberale denkers en politici die hun hoop juist vestigden op democratisering van de samenleving. Op méér invloed van het volk. Op zeggenschap en zelfbestuur. Ook voor deze liberalen staat vrijheid op de eerste plaats. Maar dat is wel een democratische vrijheid, een vrijheid die ligt in de gezamenlijke zorg voor een gemeenschappelijke wereld – de publieke zaak. Dit zijn de liberalen die zich democraten noemen.
 
Honderd jaar later valt er nog een wereld te winnen voor die democraten. Wordt het niet eens tijd om te experimenteren met stemrecht voor jongeren? Om de Tweede Kamer, één van de kleinste parlementen ter wereld, uit te breiden? Om iets te doen aan de oververtegenwoordiging van rijke en hoogopgeleide burgers? Om de stem van toekomstige generaties beter te vertegenwoordigen? Om een opkomstplicht te overwegen? En hoe zit het eigenlijk met die democratisering van het bedrijfsleven? Waar zijn onze nationale burgerfora? En waar blijft toch dat referendum?
 
Honderd jaar geleden haalde Marchant met zijn democratiseringsprogramma vijf zetels. Geen grote overwinning. Toch wist hij zich gesterkt: “Wie het ernstig meent met de democratie, diens plaats is bij ons” – zo vertelde hij zijn achterban. Het democratisch project bleef het bestaansrecht van zijn partij. Toen de Vrijzinnig Democratische Bond opging in de Partij van de Arbeid raakte dat project ontheemd, tot het een nieuw thuis vond bij D66.
 
Daarover zei Hans van Mierlo: “Als we de juiste lessen trekken uit het verleden, dan is er geen haar op mijn hoofd die twijfelt aan ons bestaansrecht. (…) Wil D66 de moeite van het bestaan blijven, dan moet het blijven kiezen voor de noodzaak van ingrijpende vernieuwing van de politieke cultuur.” Of we vandaag de juiste lessen trekken uit het verleden – dat bewaar ik voor bij de borrel. Maar een herdenking van 100 jaar algemeen kiesrecht is wellicht een goed begin.