Als ik terugkijk op mijn carriere, loopt het opkomen voor gelijke rechten en non-discriminatie er als een rode draad doorheen.
Mijn vader was hoogleraar in Oost-Europese geschiedenis aan de Universiteit in Utrecht. Mijn moeder moest ontslag nemen, toen ze met mijn vader trouwde. Zo ging dat in de jaren vijftig. Ze was dus thuis en nam het leeuwendeel van de opvoeding van mijn zus en mij voor haar rekening.
We waren geen gewoon gezin. Mijn vader was uit Tsjechoslowakije gevlucht, had op 23-jarige leeftijd asiel aangevraagd in Nederland en sprak met een accent. Hij had zijn moeder niet verteld dat hij ging vluchten, bang dat ze hem zou tegenhouden. Dat was in 1948.
Mijn zus en ik werden in de jaren vijftig geboren. De tijd van het ijzeren gordijn. Mijn zus en ik mochten onze oma niet zien. Dat verboden de communisten. Ze kreeg geen uitreisvisum. Brieven werden zwaar gecensureerd. Thuis, aan tafel, werd vaak over mijn oma gesproken. De onrechtvaardigheid dat de communisten in Tsjechoslowakije onze familiebanden kapot maakten, heeft mijn leven beinvloed.
Al vroeg wist ik dat ik later een beroep wilde hebben waarin ik niet afhankelijk van anderen zou zijn. Ik wilde zelf beslissingen nemen. En ik wilde tegen onrechtvaardigheid strijden. Dat is mijn grondhouding geworden.
Mijn seksuele orientatie.
Toen ik een tiener was, ontdekte ik dat ik jongens erg leuk vond. Er was niemand in mijn omgeving die homo was. Thuis werd niet over het onderwerp gesproken. En op tv had je Albert Mol, een aardige man, maar met hem kon ik me niet identificeren. Ik was bang homo te zijn. Wat moest ik doen? Sommige meisjes op school vond ik ook best leuk. Dus hoopte ik bi te zijn, tegen beter weten in.
Toen ik het gymnasium af had gemaakt, kreeg ik een beurs om een jaar in Ohio te gaan studeren. Ik weet nog goed dat ik dacht: in dat jaar vind ik wel uit wie ik ben. 1974. Ik was achttien jaar.
Maar ik was nog maar een paar weken in Ohio of ik ontving een brief van mijn ouders.
‘Jongen, ons gezin is iets vreselijks overkomen. Je zus heeft ons verteld dat ze lesbisch is. Waarom straft God ons zo? Ze weigert naar een psychiater te gaan. Ze is niet meer voor rede vatbaar. Een lesbische dochter! Was ze maar dood, dat zou nog makkelijker te dragen zijn.
Maar……… gelukkig hebben we jou nog. Jij zult ons kleinkinderen geven. Onze familie zal niet uitsterven. Pas goed op jezelf.’
De brief zette mijn leven op zijn kop. Ik wilde mijn ouders niet teleurstellen. Dit was mijn lot. Ik wilde geloven dat ik bi was en zou mijn homo-erotische gevoelens diep begraven. Toen ik na dat jaar terugkwam, spande ik me in om mijn ouders en mijn zus nader tot elkaar te brengen. Ik werd verliefd op een vrouw en klampte me aan die gevoelens vast en negeerde de rest.
Maar na een paar jaar moest ik toch erkennen dat ik weliswaar bi wilde zijn, maar toch echt gewoon homo was. Met mijn vriendin had ik van het begin af aan over mijn dilemma gesproken. We hadden gehoopt dat mijn homo-gevoelens over zouden gaan, maar wat ik ook geprobeerd had, ze werden sterker. We besloten dat het beter was voor haar, maar ook voor mij, om uit elkaar te gaan. Een moeilijke beslissing omdat we van elkaar hielden. Gelukkig zijn we bijna veertig jaar later nog steeds goed bevriend.
Ik was dus weer alleen. Het was 1982, een zaterdag in April. Ik woonde inmiddels in Amsterdam en was advocaat bij Stibbe. Het Eurovisiesongfestival was op tv geweest, Duitsland had gewonnen met het liedje ‘Ein Bischen Frieden’. Daar zat ik alleen op de bank. Ik was homo, kende niemand die ook zo was, voelde me eenzaam. Hier kun je niet blijven zitten, ‘actie!’, zei ik tegen mezelf. Ik sprong op de fiets en reed naar het Odeon aan de Singel. Daaronder was een homodiscotheek, DOK genaamd. Ik was er nooit geweest, maar had er over gehoord. Verlegen wurmde ik me langs de portier. De muziek stond hard, ik zag mannen met elkaar dansen. Ik schrok. Zoiets had ik nog nooit gezien. Als een muurbloempje stond ik tegen de muur en nipte aan een glaasje oude jenever. Als ik dit glas op heb, ga ik naar huis. Dit is niets voor mij. Ik was bang. Stel je voor dat een client van het advocatenantoor me hier ziet! Ik kreeg het Spaans benauwd. Plotseling ging de deur open. Een bloedmooie jongen kwam binnen. Zwart krullend haar, blauwe ogen. Hij was alleen. ‘Zo’n vriend zou ik willen hebben,’ dacht ik. Onze blikken kruisten elkaar. Schuchter kwam hij naar me toe. Ik bestelde toch nog maar een drankje en nog een. We raakten aan de praat, en zijn dat nog steeds, 36 jaar later.
Ik bloeide op, was smoorverliefd, vertelde sommige vrienden dat ik ontdekt had dat ik homo was en dat ik iemand ontmoet had. Voor het eerst van mijn leven voelde ik me sterk, onoverwinnelijk. Ik straalde.
Met dat gevoel maakte ik de gang naar mijn ouders. ‘Jullie wilden altijd weten waarom mijn vriendin en ik uit elkaar gegaan zijn. Dat kom ik nu vertellen.’
Mijn moeder begon te huilen. Mijn vader stond op, stak een sigaret op. Hij zuchtte diep, keek naar de muur achter mij en zei: ‘Wij voelen ons als bomen waar de takken vanaf gerukt worden. Ga nu maar. Je moeder en ik gaan zware tijden tegemoet. God heeft ons nu twee kruizen gegeven die we de rest van ons leven zullen moeten meetorsen.’
Ik liep naar mijn auto die voor het huis geparkeerd stond en draaide me om. Normaal stonden mijn ouders in de deuropening te zwaaien. Nu zag ik nog net, het was een zonnige Augustus-middag, hoe mijn vader de gordijnen in de huiskamer dichttrok. Ze wilden de boze wereld buitensluiten.