Gedicht

De nieuwe voorzitter van ons parlement sloot zijn eerste vergadering af met een gedicht van één van onze grootste schrijvers. Daar zet ik graag een gedicht tegenover. Van de grootste schrijver die mijn geboorteland Twente voorbracht: Willem Wilmink. Ik heb me een kleine wijziging gepermitteerd om het op ons fijne Wageningen te betrekken. Het heet Immigranten, niet meer uit Wolvega en ik heb het uit het bundeltje ‘t kon minder. Ik vraag me ineens af of onze Kamervoorzitter die titel kan uitspreken, zonder het laatste woord te blijven herhalen. Dat terzijde.

Immigranten, niet meer uit Wolvega; of Drenthe, maar uit Spanje, Afrika; Klein- of Groot-Azië. In de Atjehstraat; zijn moslims bij het gebouwtje aan de praat; dat nu moskee is en dat vroeger wat; met d’Heiligen der Laatste Dagen had. Ook in mijn oude school woont de islam. Maar Shakespeare zei al: “Wat beduidt een naam?’; Allah of God, Jezus of Mohammed; Men bidt hetzelfde angstige gebed: “Spaar ons voor ziekte, schade aan de ziel;
En, Heer, ook voor een tweede Tsjernobyl; blijf bij de mensheid, Heer, blijf onze Vriend; al is een tweede zondvloed dik verdiend.’ Wáár men ook nieuwe mensen niet verdroeg; hier wel. Want deze stad is ruim genoeg. Molukker, Surinamer, of de afkomst is Beijngs; hun kinderen praten ’t zelfde Wagenings.