In normale tijd was het een grappige constatering geweest, een van de vele momenten dat je weer even realiseert dat je echt ouder wordt: de studenten die dit jaar begonnen zijn ongeveer geboren in het jaar dat ik begon te studeren. Voor mij was het deze zomer ook een reden om terug te kijken, en me af te vragen hoe het nu zou zijn om te studeren of zelfs nu te gaan studeren. Een nieuwe stad, een nieuwe stap in je leven na je eindexamen, van het huis van papa en mama naar een kleine kamer en nieuwe vrienden maken. Maar dat en wat daar bij hoort, maar dan voor de helft, of zelfs bijna onmogelijk gemaakt door een pandemie.
De student van nu heeft al geen basisbeurs meer en kan nog moeilijker dan ik destijds aan een kamer komen. Daar komt bovenop dat ze geen eindexamenfeest konden vieren, geen stunt op school, geen UIT-dagen, geen verenigingsintroductie en studiegenoten moeten leren kennen via Zoom. Ze brengen dagenlang alleen door in hun kleine kamer, terwijl grote gebouwen van de UU en HU leeg staan. Dansen in een van de Utrechtse kroegjes voelt als een verre herinnering inmiddels. Het duurt maar even zeggen sommigen, maar niemand weet hoelang. Het kan veel erger zeggen anderen, maar dat verandert niets aan de situatie van onze kersverse student. Ik vind het eigenlijk moeilijk te bevatten hoe ik het beleefd zou hebben zoveel jaren geleden, en tegelijk merk ik als werkende single met luxe van een eigen huis dat ik de lockdown ook niet eenvoudig vond en het vooruitzicht van een tweede lockdown niet bepaald aanlokkelijk.
We zien het ook terug. Met name onder jongeren steeg de hoeveelheid depressieve gevoelens enorm. Onderzoeken van onder andere het Sociaal Cultureel Planbureau, EenVandaag en het Trimbos Instituut laten nu al zien dat het mentale welzijn lijdt onder de pandemie. Onzekerheid, eenzaamheid en het gevoel te zijn opgesloten kan zorgen voor angst, stress, en slapeloosheid.
Deze zomer werd de schuld voor besmettingen aan jongeren gegeven met een gulzigheid waar ik van walgde. Barbara Baarsma constateerde deze week in Op1 terecht: “Jongeren betalen een ongelofelijk hoge prijs voor de corona-beperkende maatregelen, veel meer dan wij hier allemaal aan tafel.” Als overheid moet er veel duidelijker gecommuniceerd worden over de afwegingen die gemaakt worden, zodat naast erkenning ook begrip kan ontstaan voor de offers die van bepaalde groepen gevraagd wordt. Daarbij is het essentieel om juist te blijven kijken wat wél mogelijk is.
Deze zomer deed het kabinet tot mijn ontsteltenis het tegenovergestelde: studentenverenigingen hadden indruk gemaakt op gemeente en onderwijsinstellingen met hun werk om introducties veilig te laten verlopen, maar toch werd het verboden. Of het nou om stedelijke introducties als de UIT-dagen of de kennismakingstijd van vele verenigingen was: geen alcohol, met vuistdikke protocollen, in de buitenlucht, of binnen heel kleinschalig, en altijd met 1,5 meter afstand. Hun harde werk werd niet beloond, maar juist dát werd verboden.
We gaan nog te veel uit van verboden, van wat niet mag. Met een gedeeltelijke lockdown en een tweede mogelijke lockdown in het vooruitzicht hoop ik dat het kabinet geleerd heeft. Dat we bij een volgende heropening goed gedrag gaan belonen, uitgaan van wat wel kan. En dat we nu al meer erkenning hebben voor offers die gevraagd worden. Want deze groep heeft minder kans op een huis, geen stufi, een volledig ingeperkt studentenleven ervaren en door een crisis straks minder kans op een baan. Ik constateer dit niet om het leed van de ene groep boven de andere groep te plaatsen en ook niet om te negeren waar het mis gaat. De Utrechtse verenigingen werken nu met gemeente en onderwijsinstellingen aan het uitwerken van hun eigen actieplan, dat verdient nu onze volle steun. We moeten nu als “ouderen” iets meer begrip hebben en werken met jongeren, en iets minder afwijzend wijzen met de vinger.
BLOG: Geef studenten ruimte waar het kan.