Voor mijn pensionering was ik medewerker stedenbouw/projectleider bij de gemeente Bergen.. Mijn aandachtsgebied is de ruimtelijke ordening. Mijn maatschappelijke betrokkenheid vulde ik voor mijn pensionering in met een functie in de ondernemingsraad en als voorzitter van een huurdersvereniging en een badmintonvereniging.
In 2012 ben ik lid van D66 geworden om daar invulling aan te geven. Als vertrekpunt voor gebieden, projecten en gebouwen zie ik “ruimtelijke kwaliteit” als kader. Het gaat daarbij om een drietal waarden: gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Daarmee hangen samen de begrippen als functie, functionele geschiktheid, vorm, architectonische compositie, herkenbaarheid, duurzaamheid en flexibiliteit.
De ruimtelijke structuur, de schaal en maat van de omgeving, de historie en niet in de laatste plaats het landschap en de natuur behoren ontwerpuitgangspunten te zijn. Ruimtelijke kwaliteit is een gebiedsgericht begrip. Een goed gebouw op een verkeerde plek geeft geen ruimtelijke kwaliteit en het heeft soms grote/dure gevolgen. Een voorbeeld? De ontbrekende schakel was niet nodig geweest als de “Coldstore” op een bedrijventerrein aan een provinciale weg was gesitueerd.
Een van de valkuilen in de ruimtelijke ordening (planologie en stedenbouw) is het incidentenbeleid dat veel weg heeft van “geen beleid is ook beleid”. Bedoeld wordt het steeds benaderen van ingebrachte plannen en daarmee samenhangende directe belangen als op zichzelf staande gevallen, een vorm van u vraagt en wij draaien hoe dan ook. Krijgen andere belangen, die van derden en “landschap en natuur” dan wel voldoende aandacht? Is er wel een balans tussen alle relevante belangen bij de genomen besluiten?
De afgelopen periode geeft een beeld dat het college die valkuil niet ziet of wil zien. Een consistent beleid valt moeilijk te ontdekken.
Lid van Commissie Ruimte