Bericht uit de Eerste Kamer: Europa op een tweesprong?

Beeld: D66

Dit essay verscheen eerder in het decembernummer 2018 van IDEE, het tijdschrift van de Mr. Hans van Mierlostichting.

Europa op 
een tweesprong?

De Europese Unie nadert voortdurend keuzemomenten. Een rotonde is als beeldspraak beter dan een tweesprong. Een rotonde met verschillende afslagen, dubbele rijbanen, met fly-overs en gevarieerde invoegstroken. De echte tweesprong in Europa is te vinden in Londen, niet op het continent. Althans, nu nog niet.

De Brexit komt er aan. De resterende 27 EU staten hebben niet veel te kiezen, behalve een ordentelijke afwikkeling van de scheiding. Nederlandwordt er economisch hard door geraakt. Ook psychologisch. De unie verliest voor het eerst volkeren waarmee het zich verbonden voelt. Een meerderheid van burgers die hun stem gingen uitbrengen in het referendum in het Verenigd Koninkrijk wilde een Brexit. Het Verenigd Koninkrijk (VK) heeft dus bij simpele meerderheid van de opkomende stemmers het eigen isolement verkozen boven verdere samenwerking. Over de keuze en de geschiktheid van een referendum voor een dergelijke kolossale vraag heeft Rob Jetten onlangs in de House of Commons ware woorden gesproken: als de waarheid (van de complexe ontvlechting van het VK uit de EU en zijn gevolgen) te ingewikkeld is om op een stemformulier te passen, dan moet je je afvragen of daarvoor het referendum het geschikte instrument is. Er werd hoogmoedig door de toenmalige premier Cameron een misleidende keuze voorgelegd om met de eurosceptici in zijn eigen partij af te rekenen. Een kolossale misrekening.

Ik kon lang niet aan de gedachte wennen dat de Britten niet meer bij ons wilde horen. Ik heb zelfs weddenschappen afgesloten dat het niet door zou gaan. Na terugkeer van een recent bezoek met een delegatie van Eerste en Tweede Kamer aan onze collega’s in Londen weet ik het zeker: die weddenschappen ga ik verliezen. Niemand – ook degenen die het zouden willen – is nu nog in staat effectieve politieke macht te organiseren om op deze weg terug te keren. Tegelijkertijd hebben zowel Brexiteers als Remainers verschillende opvattingen over hoe het nu verder moet. Dat is geen nieuw fenomeen: op een tegenstem kan je vaak mensen wel tijdelijk verenigen, maar daarna moet je op zoek naar het vervolg en dan blijkt het genuanceerder te liggen en blijken de belangen te verschillen. Het Brexit-besluit heeft de tegenstellingen eerder aangewakkerd dan opgelost.

Ik vrees dat de verdeeldheid in het VK ook niet tijdelijk is. Er zijn genoeg onderwerpen met het potentiële splijtkracht. De gemoederen zijn on-Brits verhit. De vraag is gerechtvaardigd hoe lang het VK na de Brexit zélf nog verenigd blijft. Wordt na een overgangsperiode de Ierse grenskwestie definitief opgelost door de hereniging van Noord met de rest van Ierland? Een reële mogelijkheid nu de protestanten demografisch in de minderheid komen in het Noorden. Dat gaat niet zonder spanning. En wat te denken van de Schotse onafhankelijkheidsambities? En een mogelijke toekomstige band tussen Schotland en de EU? Ik sluit het niet uit.

Als de Brexit iets illustreert, dan is het hoeveel onze samenlevingen in Europa al zijn verbonden. De complexe administratieve, economische, bestuurlijke en ‘menselijke’ ontvlechting die gaat plaats vinden bij de Brexit is nauwelijks te bevatten, laat staan goed te besturen. Wie de oneindige varianten hoort van de getroffenen in gemengde gezinnen, met kinderen van verschillende nationaliteiten, uit eerste of tweede huwelijk, waar niet van kan worden aangetoond dat zij al 5 jaar in het VK wonen (er is daar geen vergelijkbare voorziening als onze Burgerlijke Stand), dan besef je de problemen en hoever we inmiddels zijn (waren) gevorderd in het vrije verkeer. We staan nog maar aan het begin van die ontvlechtingsperikelen. You ain’t seen nothing yet!

Op het continent zijn er tegelijkertijd veel belangrijke andere afslagen te nemen. Met de resterende 27. De verkiezingen voor het Europese Parlement en de samenstelling van een nieuwe Europese Commissie komen er aan. De volgende verkiezingen voor het Europese Parlement in 2019 zijn het belangrijkste democratische keuzemoment op unie-niveau. Door het hybride karakter van de Europese Unie zijn er tussendoor voortdurend ook andere politieke keuzemomenten: nationale regeringen en parlementen veranderen aan de lopende band van samenstelling. Dat werkt continue door in de samenstelling van de Europese Raad. Steeds zijn er op alle niveaus van besluitvorming lastige ‘cliffhangers’. Ik hoef maar te herinneren aan de migratieproblematiek in 2015. Aan Dieselgate. Aan de aangekondigde maatregelen tegen Polen en de druk op Hongarije. Aan de sancties tegen Rusland, CETA, TTIP en aan de manier hoe we moeten reageren op het beleid van America First van Trump. Ik wijs ook op de begroting van Italië. Oh ja, er moet ook nog overeenstemming komen over een nieuwe begroting voor de EU. De toch al bijzonder ingewikkelde puzzel wordt nu nog gecompliceerder door de Brexit en het wegvallen van de Britse bijdrage aan de begroting (na een overgangstermijn).

Als de Brexit iets illustreert, dan is het hoeveel onze samenlevingen in Europa al zijn verbonden.

Joris Backer

Anything new? Ik dacht van niet. Het boek De Eurocrisis van Jeroen Dijsselbloem (de voorzitter van de Eurogroep en voormalig Minister van Financiën) illustreert vanuit de machinekamer van de Eurogroep hoe ingewikkeld wij de EU hebben ingericht. Een belangrijke oorzaak is dat we bij elke aanpassing van de verdragen steeds een compromis zoeken tussen een beetje overdracht van nationale bevoegdheden, maar net te weinig om in de Eurozone echt effectief te kunnen optreden. Bij de Griekse schuldencrisis is de Euromunt en het monetaire stelsel waarin het is ingebed, langs de rand van de afgrond gegaan. Met onderhandelingssessies van soms wel 32 uur. Dan is geen good governance. Maar ondanks dat en anders dan alle zwartkijkers en systeemcritici voorspelden is de Euro niet over die rand in het ravijn gevallen.

De crises en de cliffhangers zijn er niet omdat we nationale bevoegdheden zo vergaand hebben ingeperkt. Wij kunnen op het nationale territorium die crises niet beteugelen , want die zijn voor de financiële markten nauwelijks nog van betekenis, als we dat al ooit effectief konden. Integendeel, we verergeren de situatie doordat EU – bevoegdheden tekort schieten om falende instituties in diverse lidstaten effectief te kunnen corrigeren. Pas door disciplinering vanuit de Eurogroep komen begrotingen een beetje op orde.

Het is interessant om te lezen in Dijsselbloems boek hoe tragisch de Griekse bevolking bij de neus genomen is door de achtereenvolgende regeringen, die belastingvoordelen, pensioenen en andere cadeaus uitdeelden van geleend geld. De regering Tsipras is de eerste die het heeft aangedurfd om in te grijpen, maar zij had ook geen keus meer. Boosheid over de rigide opstelling van de Eurogroep wordt vaak geventileerd. Misschien soms terecht, maar boosheid over de eigen politieke klasse mag daar eerlijk gezegd best aan vooraf gaan. Het één is het gevolg van het ander en niet andersom.

Inmiddels weten we beter dat die politici op nationaal niveau jarenlang onverantwoord hebben bestuurd, statistieken vervalst hebben, belastingen van bevriende politici niet lieten innen enz.. Daarom heb ik ook altijd in de Eerste Kamer, waar dat nodig was, de politieke aanpak van Dijsselbloem gesteund.

Waarom is de discussie over soevereiniteit voor de gezamenlijke munt een schijngevecht? De kosten van elkaar loslaten in de Eurozone blijken op het moment suprême toch steeds onaanvaardbaar groot. En de EU-lidstaten hadden elkaar nodig! Ierland saneerde zijn banken met hulp van de unie en de Ieren werden gered van de financiële ondergang waarvoor de nationale politiek klasse verantwoordelijk was. Idem Cyprus. Dat gold ook voor Portugal en Spanje. Nederland stond er ook slecht voor tot het moest voldoen aan de disciplinerende normen van het begrotingspact.

De nieuwe Italiaanse regering toont aan waar de werkelijke risico’s zitten: een onhoudbaar overheidstekort, falende publieke diensten, stijgende werkloosheid en achterblijvende regio’s. Het is moeilijk vol te houden dat dát de schuld van Brussel is. Maar wel leuk om te vertellen tijdens  verkiezingscampagnes bijvoorbeeld. Het gaat ook tussen Brussel en Rome weer piepen en kraken en uiteindelijk wordt er een oplossing gevonden.

De echte tweesprong waar de EU vroeg of laat toch voor komt te staan is de institutionele verbetering, democratisering, deugdelijke  begrotingssystematiek met meer eigen inkomsten, betere verantwoording van uitgaven en daadwerkelijke verdere integratie, waarbij verder sociaal–economische en fiscale harmonisatie op de agenda zullen komen. Dan laat ik Europese buitenlandse politiek en defensie nu maar even onbesproken. Verder is de sociale pijler in de EU te weinig ontwikkeld. Zonder dat dreigt het een neo-liberaal project te worden. En dat is nooit de bedoeling geweest. Want is het niet opmerkelijk dat – om een paar voorbeelden te noemen – Italië geen bijstand kent en de Bondsrepubliek pas onlangs het minimumloon heeft ingevoerd? Een sociaal -liberaal project mag het wel zijn!

Dat gezegd hebbende, laten we om ons heen kijken in Europa en beseffen wat we al hebben bereikt. Nog steeds geldt voor mij die het voorrecht heeft om er deel uit van te maken, méér dan ooit: Europa Ja en nu Vooruit!

Bericht uit de Eerste Kamer: Ruimte voor eigen beslissingen en ontwikkeling in onderwijs en wetenschap

Beeld: Anja van Wijgerden

Dit essay van Henriëtte Prast verscheen eerder in het septembernummer 2018 van IDEE, het tijdschrift van de Mr. Hans van Mierlostichting.

We willen een samenleving waarin iedereen de ruimte krijgt om eigen beslissingen te nemen en zich te ontwikkelen. Wat bedoelen we met ruimte? Hoe bevorderen we die? Wat is onze maatstaf? Doen we genoeg? Letten we op de juiste dingen? Het antwoord op de twee laatste vragen is wat mij betreft een hartgrondig nee. Ik licht dat graag toe aan de hand van een voorbeeld dicht bij mijn huis: vrouwen in de economische wetenschap.

Anno 2018 studeren in Nederland twee keer zoveel jongens als meisjes economie en is tien procent van de economiehoogleraren vrouw. Met dat laatste scoort de economische wetenschap slechter dan alle andere disciplines. Vinden vrouwen economie niet interessant, willen ze geen wetenschappelijke carrière, of krijgen ze te weinig ruimte?

Een paar feiten. In de jaren 2016–2018 komen in de vwo examenopgaven economie 26 mannen voor: elf economen, vier directeuren, twee managers, twee onderzoekers, een centrale-bankpresident, een minister van verkeer, een journalist, een eierboer, een belegger en zijn vriend, en een werknemer met een jaarinkomen van 50.000 euro. Daartegenover staan zes vrouwen: een bijstandsgerechtigde, haar vriendin, een lerares economie, een journaliste, een woordvoerster van de Consumentenbond, en een vrouw met een negatief netto rendement op haar spaarrekening.

Een examen is een momentopname, maar wel een die bedacht wordt door economieleraren. Het lijkt erop dat die een stereotiep man/vrouwbeeld in hun hoofd hebben. Dat is niet onschuldig, want leraren met een gender bias gaan onbewust en onbedoeld anders met jongens dan met meisjes. Ze interpreteren de prestaties verschillend en geven adviezen in lijn met het stereotype patroon, met gevolgen voor loopbaankeus. Mensen gaan zich meer volgens hun stereotype gedragen als de omgeving dat activeert; vrouwen worden onzeker in masculiene domeinen.

Wie bepalen het vwo-examenprogramma economie? Twee commissies hebben zich er de afgelopen decennia over gebogen. De eerste bestond uit zeven mannen en één vrouw, de tweede uit zes mannen en twee vrouwen. De mannen waren overwegend hoogleraren en gepromoveerden, de vrouwen alledrie doctorandussen. De eerste commissie had als externe adviseurs negen mannen (vooral hoogleraren economie) en één vrouw (geen econoom), de tweede had drie adviseurs, allen hoogleraar economie en man. In de commissie-adviezen komen vrouwen twee keer aan bod: er wordt verklaard waarom het optimaal is dat vrouwen meer in het huishouden doen dan mannen (slechter arbeidsmarktperspectief), en het voorbeeld gegeven van een man die met zijn huishoudster trouwt om te illustreren waarom het bruto nationaal product geen perfecte maatstaf is. In de evaluatie examenprogramma economie vwo is een hoofdstuk over het examen opgenomen, maar daarin komt de verbeelding van de seksen niet voor.

Dit is de economiewereld in het vwo, en het verbaast dan ook niet dat minder meisjes dan jongens (35 versus 65%) economie gaan studeren. Wat gebeurt er daarna? Meisjes presteren goed in de economiestudie. Er is geen sekseverschil gevonden in de hoogte van de cijfers, meisjes studeren sneller af, en veertig procent van de economiepromovenda is vrouw. Waarom gaat het na de promotie mis? Willen vrouwen niet beulen, zoals voormalig knaw voorzitter Hans Clevers beweert? Zijn vrouwen, om met voormalig Harvard president en econoom Larry Summers te spreken, meer in de wieg gelegd voor zorgen, en ontberen ze wiskundetalent, of krijgen ze minder de ruimte?

Economics Job Market Rumors is een online forum waar economiepromovendi anoniem informatie over hun arbeidsmarktervaringen en- kansen uitwisselen. Welke tien woorden komen daar het meest voor in relatie tot vrouwen? In volgorde van belangrijkheid: hotter, hot, attractive, pregnant, gorgeous, beautiful, tits, lesbian, bang, horny. Voor mannen is dat homosexual, homo, philosopher, keen, motivated, feckers, slides, nordic, filling, textbook. En wie op Economics Job Market Rumors de zoekterm ‘gay’ intikt krijgt de volgende post te zien: “econ is too masculin for poofs. They would prefer english (french lit no doubt). Or just living their dream and starting a hair salon.”

Hoe zit het in Nederland met het vrouwbeeld onder economen? Onderzoek aan de Universiteit van Maastricht blijkt dat economiestudenten in werkgroepen gegeven door vrouwelijke docenten een lager cijfer geven aan het studiemateriaal en het nakijktempo, hoewel dat hetzelfde is als in de werkgroepen geleid door mannen. Het verschil is groter in vakken waarin wiskunde een rol speelt, en komt met name doordat mannelijke studenten vrouwen lager beoordelen. Bij online onderwijs waarin studenten de docent niet te zien of te horen krijgen en docenten zich afwisselend voordoen als man of vrouw blijkt dat (vooral mannelijke) studenten dezelfde docent een betere evaluatie geven als ze denken dat het een man is. Een lage score kan als argument worden gebruikt tegen salarisverhoging en bevordering: “de beste moet het worden”. Een slechtere onderwijsevaluatie leidt er ook toe dat vrouwen meer tijd gaan steken in het onderwijs. Dat gaat ten koste van onderzoeksoutput, iets wat van wezenlijk belang is voor een carrière in de economische wetenschap.

Om de kwaliteit van wetenschappers goed te vergelijken zou het aantal publicaties moeten worden gewogen met de omvang van het dienstverband. Gebeurt dat niet, dan worden deeltijders onder- en voltijders overgewaardeerd. Dit is dan ook de realiteit. Nwo, dat veel geld verdeelt, vraagt niet naar omvang van het dienstverband van de subsidie aanvrager, wel naar het aantal maanden “care or sick leave” of alleen “leave”, waarmee afwezigheid door het krijgen van kinderen hetzelfde wordt behandeld als ziekte en dus negatief uitpakt.

Wat betekent dit alles voor D66, de partij die iedereen de ruimte wil geven, en sterk hecht aan goed onderwijs? In mijn ogen dat we actief moeten optreden tegen gender stereotypering en de effecten daarvan in het onderwijs en op de wetenschappelijke carrière van mannen en vrouwen. Tegengaan van impliciete discriminatie is niet alleen vereist gezien onze kernwaarden, maar bevordert ook de optimale benutting van menselijk kapitaal én een beloning naar prestatie. Laten we pleiten voor het screenen van eindexamens op gender stereotypering, voor een samenstelling van commissies die het stereotype beeld onderuithaalt in plaats van bevestigt, voor het corrigeren van onderwijsevaluaties voor gender bias, en het gender bias-proof maken van nwo-procedures. We kunnen ook een stap verder gaan. Iemands individuele gender bias is te meten, en zou onderdeel kunnen gaan uitmaken van werving, selectie en bevordering in de wetenschap, te beginnen bij promovendi. Hotter kunnen we het niet maken, wel objectiever.

Bericht uit de Eerste Kamer: De valkuilen van de ‘nieuwe’ democratie

Beeld: D66

Dit essay van Hans Engels verscheen eerder in het aprilnummer 2018 van IDEE, het tijdschrift van de Mr. Hans van Mierlostichting.

DE VALKUILEN VAN DE ‘NIEUWE’ DEMOCRATIE

Gemeentebesturen hebben met de recente drie grote decentralisaties in het sociale domein meer, en vooral zwaardere taken van het Rijk gekregen. Zij proberen deze ingewikkelde opgaven slagvaardig, effectief, servicegericht en kostenbewust in te vullen. Dat blijkt in de praktijk nog niet zo eenvoudig. De nieuwe taken zouden ook een nieuw perspectief op de relatie tussen gemeentebestuur en ingezetenen moeten bieden. Voor zorgverlening op maat moeten gemeentebesturen met de zorgbehoevenden de daarop betrekking hebbende besluitvormingsprocessen immers zichtbaar en herkenbaar anders inrichten. Geeft de nu bestaande democratische legitimering van besluitvorming en beleid op lokaal niveau voldoende vertrouwen voor de maatschappelijke acceptatie van besluiten op dit terrein?

In de afgelopen anderhalf jaar is een reeks van studies verschenen over de stand van het lokale bestuur.[1] Een gemeenschappelijk element in deze rapporten is de grote belangstelling voor de kwaliteit van de lokale democratie in het algemeen en voor uiteenlopende nieuwe en informele vormen van lokale democratie (zoals burgertoppen, G1000, doe-democratie, zelfbestuur in wijken etc.) in het bijzonder.

Wat mij opvalt is dat in het merendeel van deze rapporten de staat van de lokale democratie vooral wordt geanalyseerd vanuit het gegeven van een aan positie verliezende gemeenteraad. De raad heeft geen betekenisvolle verbinding meer met externe wereld (teveel vervreemdende politieke rituelen, te veel papier, te veel van binnen naar buiten denken en werken). Daarnaast helpt het niet dat gemeenten steeds meer regionaal samenwerken waardoor gemeenteraden op grote afstand komen te staan. Tegelijkertijd raken gemeenteraden politiek steeds meer gefragmenteerd en dienen zich in een snel tempo andere en soms aansprekende vormen van democratie aan. Deze analyse snijdt zeker hout.

Een constante in de verschillende rapporten is vervolgens dat de remedies voor de veronderstelde problemen steeds meer worden gezocht in oplossingen die de positie van de raad lijken te depolitiseren en ook overigens te minimaliseren. Vooral burgemeesters en wethouders lijken de nodige sympathie te hebben voor een minder prominente rol voor de gemeenteraad. Zij vragen in wezen meer ruimte voor eigenstandig bestuurlijk verkeer met maatschappelijk belanghebbenden, met wie zij het liefst rechtstreeks zaken willen doen. Raadsleden zouden zich vooral nog bezig moeten houden met het modieuze, maar inhoudsloze ‘verbinden’. Maar deze treffend als ‘bestuurdersoffensief’ gekwalificeerde ambitie sluit niet goed aan bij de inrichting en werking van de vertegenwoordigende democratie. Dat is een essentieel manco. De raad beschikt immers als rechtstreeks gekozen orgaan over de sterkste legitimatie en draagt daarmee ook de eindverantwoordelijkheid voor de lokale beleidsvoering en besluitvoering.

Op zichzelf is het winst dat inwoners, bedrijven en instellingen hun mening kenbaar maken, eigen initia­tieven ontplooien en het beleid proberen te beïnvloeden. Deze maatschappelijke dynamiek is absoluut van betekenis voor een vitale lokale democratie. Maar het is in mijn ogen uiteindelijk aan de raad om allerlei nieuwe, veelal directe vormen van democratie, participatie en zeggenschap te integreren in het model van de representatieve democratie. De raad beschikt immers over het op een kiezersmandaat berustend politieke primaat. Dat primaat houdt in dat gemeenteraden weloverwogen eindoordelen geven, waarbij recht wordt gedaan aan ieders belangen. In de ‘participatiedemocratie’ beschikt nu eenmaal niet iedereen over dezelfde hulp- en invloedbronnen zoals geld, opleiding, kennis en bestuurlijke ervaring.

Hier en daar klinken intussen ook geluiden als zouden lokale publieke taken nauwelijks of niet meer kunnen of zelfs moeten worden gepolitiseerd. Het lokaal bestuur zou zich, zeker in het uitgebreide sociale domein, vooral moeten richten op een sterk beheersmatig te interpreteren doelmatige en doeltreffende taakuitoefening. Raadsleden zouden bovendien meer moeten samenwerken in plaats van de politieke verschillen op te zoeken. Dit lijkt mij een volstrekt verkeerde benadering van het probleem. Ook op lokaal niveau bestaan nauwelijks a-politieke taken. Wie dat anders ziet of wil, pleit in wezen voor de omvorming van gemeenten als lokale politieke democratieën naar functioneel gedeconcentreerde uitvoeringskantoren van het rijk. Dat is geen versterking, maar een afbraak van de lokale democratie.

Een verdergaande depolitisering van de op representatieve leest geschoeide gemeente­lijke democratie is kortom niet zonder risico. Dan dreigt een marginalisering van wat nu juist de kern van het raadswerk is: het voeren van politieke debatten en het nemen van politieke besluiten. De raad dreigt te worden gereduceerd tot een uit verbindende en samenwerkende leden bestaande neutrale knopenhakker. Het politieke debat over de publieke zaak verdwijnt achter de horizon, de kiezer met lege handen achterlatend.
Naar mijn smaak wordt momenteel te snel en te veel afstand genomen van het primaat van de vertegenwoordigende democratie in de lokale politiek. Juist nu zich reële problemen in de positie en rol van de gemeenteraad voordoen, is het zaak deze primair op te lossen waar deze zich voordoen. Voor het behoud en de versterking van het vertrouwen in de lokale democratie en de lokale politiek is een versterking van de positie van de gemeenteraad als direct gekozen vertegenwoordigend orgaan dus essentieel. De op zichzelf goede ideeën voor een grotere betrokkenheid van burgers bij het lokaal bestuur spreken om begrijpelijke redenen ook veel lokale D66-politici aan. Maar juist binnen onze partij, met zijn uitgesproken democratische traditie en profiel, moet goed worden nagedacht over de inpassing van nieuwe vormen van lokale zeggenschap binnen de geldende representatieve lokale democratie.

Er liggen voor gemeenteraden in de bestaande bestuurlijke inbedding voldoende kansen om bij te dragen aan de verdere ontwikkeling naar een volwassen democratisch bestuur. Om hun gezag te versterken zullen gemeenteraden zelf initiatief moeten tonen. De eindverantwoordelijkheid als hoofd van het gemeentebestuur voor zorgvuldig voorbereide besluiten met redelijke belangenafwegingen moet meer herkenbaar en zichtbaar worden. Met name de kwaliteit van de vertegenwoordigende rol kan en moet scherper worden ingevuld. Dat betekent onder meer het primair op inhoud voeren van het politieke debat, het tonen van minder gevoeligheid voor pogingen tot politieke verwurging vanuit coalitiebelangen, het meer zelf en zo mogelijk in goed overleg met betrokken burgers bepalen van de politieke agenda, een scherp inzicht in de interne bevoegdheidsverdeling en verantwoordelijkheden, en vooral het meer zelfbewust naar zich toetrekken van de regie over de besluiten binnen het gemeentehuis en het externe maatschappelijke debat.
De raad is formeel het democratische fundament van het gemeentebestuur. Om die reden moet de raad ook materieel zijn centrale plaats en rol in het representatieve stelsel blijven innemen en zich eindverantwoordelijk blijven tonen voor de kwaliteit van de lokale democratie. Om zijn professionaliteit te bewaken mag de afstand tot de burger niet te klein worden. Dat vraagt van de raad een gezaghebbende afweging van verschillende maatschappelijke belangen en een gedragen vertaling daarvan in algemeen geldende besluiten. Alleen dan hebben nieuwe vormen van directe democratie een daadwerkelijke meerwaarde.

Hans Engels
Voorzitter D66-fractie Eerste Kamer
Bijzonder hoogleraar Decentraal Bestuur RUG (Oppenheimleerstoel)


[1] Studiegroep Openbaar Bestuur (Commissie-Van Zwol), Maak verschil – Krachtig inspelen op regionaal-economische opgaven, Den Haag, 2016. De studiegroep is in 2014 ingesteld door de minister van BZK; VNG-commissie Toekomstgericht Lokaal Bestuur (Commissie-van de Donk), Op weg naar meervoudige democratie, juni 2016; Denktank VNG (Commissie-Ollongren), Maatwerk-democratie – Naar een krachtiger, trefzekere gemeenteraad 2020 als kruispunt in de lokale democratie (Jaarbericht 2016), Den Haag, 2016; Raad voor het Openbaar Bestuur, De verbindende rol van het raadslid in een vitale democratie, Den Haag, april 2016; Raad voor het Openbaar Bestuur, Democratie is méér dan politiek alleen, burgers aan het roer in hun leefomgeving, Den Haag 28 juni 2017. Ik laat de ondoordachte ideeën van de zich Code Oranje noemende groep bestuurders hier even voor wat ze zijn (www.civocracy.org/codeoranje).

Interview met Henk Pijlman en Statenlid Geert Kamminga over Groningen

Beeld: Alexander Waltner

Dit interview met Henk Pijlman en D66-Statenlid Geert Kamminga verscheen eerder in het juli 2018-nummer van de Democraat.

Op 20 maart 2019 vinden de Provinciale Statenverkiezingen plaats. De verkozen Statenleden kiezen op 27 mei 2019 de nieuwe Eerste Kamer. Democraat vroeg D66-Statenlid Geert Kamminga en D66-senator Henk Pijlman naar hun (gedeelde) passie voor… Groningen!

Niet veel mensen zijn bekend met het werk van de Provinciale Staten en de senaat. Waarom hebben jullie je in 2015 kandidaat gesteld voor deze functie?

Henk – “Ik ben vijf jaar raadslid en tien jaar wethouder geweest in de stad Groningen. Ik woon daar nog steeds, overigens. Ik wilde me graag opnieuw inzetten voor D66-idealen. In de Eerste Kamer zit je meer op afstand van de dagelijkse politiek. Als collegevoorzitter van de Hanzehogeschool en als senator ben ik in staat kennis te combineren en deze vervolgens over te dragen. Zo zet ik mij als senator in voor duurzame energie en het geven van kansen aan kinderen via onderwijs, en staat het thema duurzame energieontwikkeling weer centraal bij de Hanzehogeschool.”

Geert – “Als Statenlid kijk je verder dan je provincie. D66 Groningen denkt in termen van mondiale problemen en het nemen van verantwoordelijkheid voor het oplossen daarvan. Denk aan het tegengaan van klimaatverandering; op provinciaal niveau wordt veel regelgeving gemaakt die bepaalt hoe de energietransitie eruit komt te zien. Ik wil ook een bijdrage leveren aan de leefbaarheid in krimpgebieden, denk aan regionale bereikbaarheid en culturele voorzieningen. En je kunt je – als gekozen volksvertegenwoordiger – verzetten tegen de gaswinning.”

Henk – “Als senator probeer ik de belangen van Groningen in het oog te houden, omdat ik door Groningen word gevoed. Toen afgelopen december inde Eerste Kamer het energiedebat werd gevoerd, heb ik een motie ingediend om een schadevergoedingsregeling af te dwingen voor Groningers die vast zitten in hun huizen omdat deze in het Gronings aardbevingsgebied staan. Zij kunnen daardoor hun huizen niet verkopen, terwijl zij wel willen verhuizen, vanwege werk bijvoorbeeld. Voor deze motie heb ik heel nauw samengewerkt met de provincie Groningen en onze D66-Gedeputeerde Fleur Gräper. Die motie is uiteindelijk aangenomen en wordt nu uitgevoerd.”

Waarom heeft het zo lang geduurd voordat deze aardbevingsschade, veroorzaakt door de gaswinning, serieus werd genomen door de landelijke politiek?

Henk – “Omdat het gewoon altijd werd ontkend door de nam (Nederlandse Aardolie Maatschappij, red.). De nam zei altijd: Ja ja, kleine probleempjes, de schade vergoeden we wel. Er zijn veel onderzoeksrapporten gepubliceerd die vaststellen dat de gaswinning leidt tot aardbevingen. Onze oud-partijleider Jan Terlouw is trouwens de eerste persoon die dit heeft aangekaart. Dat feit werd toen weggehoond. Nadat de huizen begonnen te beven, schrok Nederland pas wakker. Het vorige kabinet heeft de gaskraan wijd opengezet en heeft daarmee de aardbevingsproblematiek verhevigd. Dit besluit was ingegeven door de gedachte: Ja, uh, crisis, we hebben de gasopbrengsten nodig, dus we gooien de productie omhoog, en de belangen van Groningers zijn daaraan totaal ondergeschikt. Ik zou een parlementaire enquête naar deze kwestie buitengewoon verstandig vinden.”

Zou zo’n parlementaire enquête nu verstandig zijn?

Henk – “Huidig minister Wiebes en dit kabinet pakken het probleem heel goed aan. Respect daarvoor, en zo’n parlementaire enquête moet dat proces nu zeker niet verstoren. Maar het zou heel erg goed zijn om uiteindelijk te weten hoe het hele proces is gegaan, wie welke verantwoordelijkheid had, en hoe die verantwoordelijkheid is waargemaakt. Naast de overheid gaat het ook om de rol en de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven. Er is zoveel onduidelijk. Welke afspraken zaten er achter de gascontracten? Met wie zijn deze afspraken gecommuniceerd, en wat is de rol van het parlement in deze kwestie geweest? Jij weet het niet, ik weet het niet, Geert weet het niet. Niemand die het weet. En als je als parlementariër vraagt naar de waarheid, wat ik destijds aan minister Henk Kamp heb gevraagd, krijg je geen antwoord. Naast hiervan leren, is waarheidsvinding belangrijk. Want heel veel mensen voelen zich door de politiek heel erg in de steek gelaten.”

Geert, hoe zie jij de rol van Den Haag in deze kwestie vanuit jouw positie als Statenlid?

Geert – “Elke beslissing die in Den Haag wordt genomen, heeft invloed hier in de provincie. Het huidige kabinet heeft een historische beslissing genomen om de gaswinning naar nul af te bouwen. Je ziet dat inwoners daardoor weer een beetje vertrouwen in de landelijke politiek terugkrijgen, omdat het probleem serieus genomen wordt. Iedere terugtrekkende beweging van minister Wiebes in dit dossier tast het vertrouwen van Groningers in de landelijke politiek aan. Ons Tweede Kamerlid Rob Jetten pakt dit dossier goed op in de Tweede Kamer, en stelt kritische vragen aan de minister. Het is ook belangrijk dat het kabinet de gevolgen van de gaswinning goed afhandelt. Want ook als de gaswinning is gestopt, zullen de inwoners van Groningen nog tientallen jaren aardbevingen ervaren, en daarmee schade ondervinden, als gevolg van de eerdere gaswinning.”

Hoe kan de landelijke politiek de provincie en haar inwoners compenseren, denken jullie?

Henk – “In Groningen hebben we goede plannen om dé provincie van de energietransitie en waterstof te worden. In samenwerking met het bedrijfsleven, Eemshaven en de kennisinstellingen, zoals de Hanzehogeschool en de Rijksuniversiteit Groningen. Je kunt de gasleidingen en de transportlijnen die hier liggen ook benutten om de windenergie die gewonnen gaat worden om te zetten in waterstof, en deze te transporteren. Het ministerie heeft daarvoor een prachtig plan ontvangen. Ik zou het buitengewoon logisch vinden als het Rijk zegt: Groningen laten we niet zitten, Groningen ontwikkelt zich door. Op die manier compenseren we dat we voorheen zwaar leunden op fossiele winning van energie.”

Geert – “Ik sluit mij volledig bij Henk aan. Die energietransitie levert ook nog eens veel werkgelegenheid op. We hebben veel kennis hier, niet alleen vanuit de hogeschool en universiteit, maar ook vanuit de gaswinningsindustrie die we hier hebben gehad. Groningen wil de energieleverancier van Nederland blíjven, maar nu met duurzame energie.”

Hoe kan de landelijke politiek de provincie en haar inwoners compenseren, denken jullie?

Henk – “De overgrote meerderheid van onze leden woont in de Randstad. Dat heeft wel zijn weerslag in het denken van de partij. De voeding is meer vanuit de Randstad dan vanuit de regio. Aan de andere kant: Groningen is altijd een hele belangrijke D66-stad geweest. We zijn hier de grootste partij. In Haren hebben we in 2014 zelfs het hoogste percentage D66- stemmen landelijk behaald. Maar er zijn ook regio’s waarin we zwak vertegenwoordigd zijn. Ik denk dat de Tweede Kamerfractie en het Landelijk Bestuur open staan voor ontwikkelingen in de regio en hun best doen om een evenwichtig beleid te voeren, ook op cultureel gebied. D66 hecht landelijk ook veel waarde aan een goede culturele infrastructuur in de regio. Groningen is uitgeroepen tot de provincie met de meeste culturele voorzieningen. Dat komt omdat een partij zoals D66 landelijk oog heeft voor Noord-Nederland, maar dat komt ook omdat D66 in de provincie hier werk van maakt.”

Geert, jij had het net over krimpgebieden. Hoe staat het daarmee in Groningen?

Geert – “Krimp zorgt voor problemen in Groningen. Het zorgt voor verdwijnen van voorzieningen en het leeglopen van dorpen. Ik denk niet dat het een probleem is dat tegengegaan kan worden. Je moet er als regio mee leren om te gaan. Je moet ervoor zorgen dat de dorpen leefbaar blijven en dat ze voldoende toegang tot voorzieningen hebben.”

Henk – “Ik wil het beeld wel iets corrigeren. Het probleem is niet zozeer krimp, maar verschuiving. De regio Groningen-Assen en regio Groningen-Drachten groeien bijvoorbeeld heel sterk. Maar Noord-Groningen en Oost-Groningen zijn zeker krimpgebieden, en dan kom je in het verhaal van Geert, namelijk dat je enorm je best moet doen om de leefbaarheid in die krimpgebieden op peil te houden.”

Geert – “Gebrek aan werkgelegenheid is een van de redenen waarom mensen wegtrekken uit Oost-Groningen en Noord-Groningen, en dat versterkt zichzelf ook in die ontwikkeling. De provincie organiseert allerlei projecten om juist in die gebieden voor werkgelegenheid te zorgen. Dat gaat van sociale werkplaatsvoorzieningen tot en met initiatieven in samenwerking met het hoger onderwijs.”
Henk – “Zo richt Hanzehogeschool – gesteund door de provincie – in Oost-Groningen gebiedscorporaties op en zorgen wij dat de vragen die het bedrijfsleven heeft, worden beantwoord door studenten, docenten en onderzoekers om innovatie tot stand te brengen. Hiermee willen wij het midden- en kleinbedrijf sterker maken. Dat is heel effectief.”

Tot slot, het is binnenkort zomervakantie. Waar moeten D66’ers beslist naartoe als ze een dagje of weekend Groningen ‘doen’?

Geert – “Als je Groningen bezoekt, moet je echt langer dan een dag blijven. We hebben de stad, maar ook het ommeland. Dus: een dag heerlijk eten, drinken en cultuur snuiven in de stad én een dag op de fiets door het ommeland. Bijvoorbeeld via de wierden en dorpjes van het Middag-Humsterland naar de prachtige natuur van het Lauwersmeergebied fietsen. Visje eten in Zoutkamp en daarna lekker zwemmen of surfen. Er is zoveel te ervaren in Groningen, ik zou een reisboek kunnen schrijven!”

Henk – “Helemaal mee eens. Een bezoek aan het Groninger Museum, waar tot dit najaar een prachtige De Ploeg-tentoonstelling is te zien, is daarbij echt een must. En daarna een fietsroute halen bij de vvv en de provincie in!” 

Redelijk radicaal

Beeld: Mr. Hans van Mierlo Stichting

In de essaybundel Redelijk Radicaal kijken huidige en voormalige senatoren terug op 50 jaar D66. Zoals Thom de Graaf en Alexander Rinooy Kan in het voorwoord schrijven: ‘Wie door de oogharen naar de geschiedenis van D66 kijkt, ziet twee constanten: redelijkheid en radicaliteit.’ In achttien beschouwingen worden verschillende visies gegeven op belangrijke onderdelen van het gedachtegoed van D66 zoals bestuurlijke vernieuwing, Europa en duurzaamheid.

Redelijk Radicaal is te koop in de webshop van de Mr. Hans van Mierlo Stichting.